Boyolali en Julie, een Indisch meisje eind 2017 of begin 2018

Boyolali en Julie, een Indisch meisje eind 2017 of  begin 2018

20-08-2017 - Tropenmuseum vanaf 2023 Dutch Colonial Memorial Centre

Op 11 augustus 2017 verschenen er twee persberichten in kranten en op het internet. Staatssecretaris Martin Van Rijn zou een fantastische ‘final deal’ gesloten hebben. Met de gehele Indische gemeenschap.  Dwz met vertegenwoordigers van de Indisch gemeenschap. Wel slim gepland die 11de augustus. Op 15 augustus was het nationale Indië Herdenking dag. De persberichten suggereren dat de Indische Kwestie opgelost zou zijn. O.a. met de komst van een Indische Gemeenschapshuis aan de Sophialaan 10 in Den Haag.

In de volksmond wordt dit statige pand ook wel Rumah Setan (huis van Satan) genoemd. Heel enge, ‘stille krachten’ zouden zich nog immer in dit pand bevinden. Ook de geesten van het vroegere Indisch Huis, wat in 2006 door wanbeheer ten onder ging, maken zich klaar om naar de Sophialaan 10 te verhuizen.
 
Na mijn verbazing over deze persberichten wist ik meteen dat dit ‘gebaar’ van Van Rijn een Haags en weinig slim onderonsje is met de niet zo officiële ‘vertegenwoordigers’ van de Indische Gemeenschap die in geen enkel opzicht míjn vertegenwoordigers zijn en zeker niet van de 100.000den andere landgenoten met Indisch bloed. 
Boze en teleurgestelde mensen die vinden dat de Indische Kwestie absoluut niet is opgelost door staatssecretaris van Rijn en Silfraire Delhaye kunnen vanaf 15 augustus 2017 terecht op een nieuwe website en bij een nieuwe organisatie in Amsterdam. www.deindischekwestie.nl

Voorzitter Silfraire Delhaye van het Indisch Platform ligt al langere tijd zwaar onder vuur omdat hij het Indisch Platform als een eenmanszaak bestuurd.  Toen ik hem onlangs verzocht de bestuur verslagen vanaf 2013 tot juli 2017 van het Indisch Platform openbaar te maken (o.a. via Facebook) ben ik meteen ontvriend? Toch blijf ik nieuwsgierig naar de wijze waarop Delhaye kennelijk in zijn eentje de gehele Indische Kwestie heeft opgelost. Ja, in zijn eentje want de andere bestuursleden zijn onbekend of zijn er voortijdig uitgegooid. Welnu, zijn werk is nu afgerond en het wordt dus de hoogste tijd dat hij langdurig rust gaat nemen. Of heeft hij alsnog een mooie bestuurskamer gereserveerd in Rumah Setan? Wat gaat hij daar doen? Werken aan zijn boek ‘Silfraire’s List’?

Toch zie ik liever dat de huidige gebruiker van Sophialaan 10 ‘The Institute For Global Justice juist uitgebreid word met een afdeling koloniale juridische kwesties, met een apart loket voor Hollandse advocaten die compensatie rechtszaken tegen de overheid voorbereiden namens Nederlandse en bijvoorbeeld Indonesische slachtoffers.

Yvonne van Genugten van het Bronbeekse Indisch Herinneringscentrum is ook reuze ingenomen met de verhuizing naar Den Haag en Stichting Pelita is ook blij. Want er komt meer geld voor aandacht aan de eerste generatie van naar Nederland gevluchte Indo’s. Dat zullen er echter nog bijzonder weinig zijn. Dat bleek verleden jaar nog toen er nog net 550 nog overlevenden een BackPay uitkering via de Sociale Verzekering Bank. 

Er was eind 2015 opnieuw weer eens wat geld voor rond 1000 slachtoffers maar door het getreuzel van Van Rijn, Silfraire Delhaye en de SVB enerzijds en door het harde werken van de door Silfraire Delhaye uit het Indisch Platform verwijderde Peggy Stein, Ton te Meij en hun medewerkers en vrienden kon de SVB alsnog circa 550 uitkeringen uitvoeren. Zonder de inzet van Peggy Stein  en haar in Amsterdam gevestigde bedrijf was de SVB niet verder dan 350 uitkeringen gekomen. Het Indisch Platform van Delhaye was immers voor slachtoffers en hun familieleden onbereikbaar. Geen werkende website, geen emailadres, geen telefoonnummer.

Ben dus benieuwd hoe het de nieuwe Haagse gebruikers van Rumah Setan aan  de Sophialaan 10 zal vergaan. Staatssecretaris  Martin van Rijn heeft naar mijn idee de Indische Kwestie op geen enkele manier opgelost maar eerder vergroot door Silfraire Delhaye en de andere eerder genoemde stichtingen slim mee te laten zeilen op de bootjes van de zo op doofpotten gestelde overheid. Geef ze een clubhuisje en wat maandgeld en zij zijn weer voor jaren rustig dacht de staatssecretaris.
Onlangs hebben voormalige leden en vrienden van o.a. het Indisch Platform een nieuwe website geopend. www.deindischekwestie.nl. De strijd voor erkenning is immers nog lang niet gestreden.
Het is dit jaar vijfenzeventig jaar gelden dat mijn moeder Julie Dobson-van der Steur uit haar woning aan de Niasstraat 82 in Soerabaya werd gezet. Haar toenmalige echtgenoot W. C. Dobson had als officier en marine vlieger in februari 1942 de opdracht gekregen belangrijke regeringsfunctionarissen naar  Australië te vliegen en was niet terug gekeerd. Op 29 april 1942 werd er hard op de voordeur van Julie geklopt. Een hoge Japanse officier vergezeld van een Indonesische politieman gaven Julie de opdracht om binnen één uur te vertrekken met haar twee kinderen, 20 en 5 maanden oud. Julie mocht alleen handbagage meenemen. De huissleutels, autosleutels en de volledige inrichting waren gevorderd zonder enig officieel document.

De Nederlands - Indische Kwestie is qua juridische problematiek te vergelijken met bijvoorbeeld de 100.000den door de Nazi’s geroofde kunstvoorwerpen die nog steeds niet bij de oorspronkelijke eigenaren of hun erfgenamen terug zijn. De eigenaren zijn vermoord of omgekomen in concentratiekampen. De vele naoorlogse rechtszaken die door de overlevenden en de nakomelingen van de slachtoffers zijn gevoerd om hun rechtmatige bezittingen terug te vorderen of op zijn minst compensatie te verkrijgen werden en worden tot op vandaag tegengewerkt door EU overheden en  de nieuwe ‘bezitters’ van de geroofde eigendommen.

Ook Nederland vraagt bij compensatievragen bewijzen. Bewijzen die soms diep begraven in de nationale archieven achter slot en grendel worden bewaard met een openbaarheidsbeperking van vijfenzeventig jaar. De archieven in Indonesië en Nederland zijn nog lang niet op orde en iedereen weet dat de Japanse bezetters nog voor hun capitulatie zoveel mogelijk bewijzen hebben verbrand. De weg vinden in al deze archieven is sowieso uiterst moeizaam en compensatie wordt veelal aan nog levende slachtoffers na jarenlange strijd uitgekeerd. In 2016 kregen aldus circa 550 nog levende slachtoffers een eenmalige uitkering van 25.000 Euro via de SVB. Als de overheid bijvoorbeeld in 1995 had uitgekeerd dan waren minsten 75.000 slachtoffers uiteindelijk gecompenseerd.  
 
De Indische en Joodse slachtoffers en hun nakomelingen strijden ook heden nog voor erkenning, gerechtigheid en in de laatste plaats om financiële compensatie zoals uitbetaling van achterstallig salaris of compensatie van hun verloren bezittingen. Joodse slachtoffers kregen na hun terugkeer zelfs belastingaanslagen opgelegd omdat zei tijdens hun soms langjarige verblijf in een concentratiekamp geen onroerendgoedbelasting hadden betaald over een huis wat inclusief meubels door de Duitsers was gevorderd en door de nieuwe Nederlandse bewoners ook na de oorlog niet terug gegeven wilde worden. Mijn moeder kreeg eind 1946 een overheidsfactuur van bijna 4000 gulden zijnde de kosten van haar noodgedwongen vlucht, met haar twee kinderen en moeder, naar Nederland.
 
Meer dan 80 Indo-Europese leden van mijn familie zijn tijdens de Japanse bezetting in Nederlands-Indië in kampen of buiten de kampen omgekomen door ziekte, honger of na de capitulatie van Japan, vermoord door Indonesiërs die hun onafhankelijkheid bevochten nadat de Nederlandse regering in 1945 naar Nederlands-Indië terugkeerde en een rampzalig verlopen oorlog begon tegen het door Japan uitgeputte Indonesië. 
Zelden wordt in de geschiedschrijving het aantal inlandse doden genoemd tijdens de periode maart 1942 – december 1949. De grote hongersnood op Java 1944 eiste meer dan 2 miljoen slachtoffers. Een schatting van meer dan 5 miljoen doden gedurende de onrustige jaren in “Ons Indië” is vermoedelijk een te lage schatting.
 
Circa 30 familieleden die de Japanse bezetting en de Bersiap hadden overleefd moesten op eigen kosten naar Nederland vluchten.  Hun bezittingen zoals huizen, interieurs, bedrijven, landerijen waren van Japanse handen in Indonesische handen overgegaan. Zonder enige compensatie achteraf. Mijn familieleden kwamen volledig berooid in Nederland aan. Sommigen hebben soms tot meer dan twintig jaar na aankomst hun ‘schuld’ aan de staat af moeten betalen. Gedwongen achterblijvende familieleden vonden nauwelijks werk in het nieuwe Indonesië en zijn door ondervoeding, ziekte en discriminatie vanwege hun Indo afkomst na veel problemen in stilte en anoniem gestorven.
 
Inmiddels weet ik dat al mijn familieleden die naar Nederland konden vluchten,  een enorme bijdrage hebben geleverd aan de wederopbouw van Nederland. Evenals de tweede generatie. Een tweede generatie die hun kinderen ook weinig vertellen van het geen hún ouders hebben door gemaakt. De in Indië opgelopen trauma werden echter vaak door de grootouders van de kleinkinderen met name door zwijgen en ‘soedah laat maar’ gedrag overgedragen aan hun kinderen.

In menig tussen 1945 en 1967 naar Nederland gevlucht gezin speelden zich eenmaal in Holland in huis kleine en grote psychosociale drama’s af die onder geen beding naar buiten mochten komen. Een Indo klaagt immers niet. Dat hadden zij al in eeuwen terug in Nederlands-Indië geleerd. Want om bij de blanken te mogen behoren, moest je wel hun spel meespelen.
 
Meer dan 500.000 Nederlanders hebben tijdens de tweede wereldoorlog met de Duitsers samengespannen. De groep échte verzetshelden was vele malen kleiner in aantal.  Een groot aantal Nederlandse volwassenen die met de Duitsers hadden gecollaboreerd konden kiezen. Of gevangenisstraf óf als militair naar Indië.  Om als ‘ervaringsdeskundigen’ mede leiding te geven aan duizenden jongeren van17 tot 21 die na de moeilijke oorlogsjaren niet wisten wat hen in Indië te wachten stond. Eenmaal terug in Nederland werden deze jongeren niet als helden ontvangen. Zij hadden immers een oorlog verloren.

Naast de meer dan 240.000 Indo-Europese vluchtelingen en meer dan 80.000 blanke vluchtelingen die tot 1967 naar Nederland kwamen. Dient de geschiedenis van deze grote groep van meer dan 100.000 soldaten ook een plaats te krijgen in het collectief geheugen van Nederland.  Ook zij maken deel uit van het Afscheid van Indië. Rumah Setan aan de Sophialaan 10 in Den Haag is daarvoor veel te klein en er wonen ook nieuwe enge geesten.
 
Er is naar mijn idee maar één gebouw met voldoende ruimte op het grote terrein en wat internationale allure heeft en daardoor uiterst geschikt zou zijn als Indisch Koloniaal Archief, Bibliotheek, Herinneringscentrum, Conferentiecentrum, Museum, Centrum voor Indisch Wetenschappelijk Onderzoek (ja er is plaats voor de Indische afdeling van het NIOD en hun collega’s uit Indonesië) en uiteraard ook met ruimte voor met name de Ambonese, Surinaamse en Antilliaanse koloniale geschiedenis. En natuurlijk met een hotel, restaurants, bioscoopzaal en waarom ook niet, een Indisch/Surinaamse/Antilliaanse Kokschool. De VOC geschiedenis kan op 15 minuten lopen van het Tropenmuseum bestudeerd worden. Bijvoorbeeld in het Scheepvaartmuseum.
 
Het Tropenmuseum dus. Ooit in gebruik genomen als Koloniaalmuseum en indertijd betaald met in Nederlands-Indië verdiend geld. Geld verdiend door noeste onderbetaalde arbeid door o.a. tienduizenden koelies. Die betrokken waren bij de aanleg van wegen, spoorwegen, havens, het kappen van bossen, de bouw van koloniale gebouwen, de aanleg van plantages, het openleggen van boorvelden voor de Bataafse Petroleum Maatschappij.
 
De omstandigheden waaronder de koelies hun werk moesten doen is te vergelijken met de verschrikkelijk interneringskamp-ontberingen die de 100 namen die zijn vermeld op het pannetje van Oliemans hebben doorgemaakt. Inderdaad het pannetje waar staatssecretaris Van Wijk en anderen zo vrolijk bij staan te lachen op de foto.
 
Veel Indo-Europeanen vonden pas vanaf 1900 werk binnen de snel groeiende Nederlands-Indische economie. Voorheen leefden zij in de kampongs of kazernes en hadden soms een onderbetaalde baan bij het Indisch Gouvernement of op een plantage. Blanke onervaren collega’s uit Holland of Europa kregen voor het zelfde werk vaak 10x hogere salarissen.  Op het pannetje van Oliemans staan twee mij bekende namen. Een van een Hollandse oom die tot aan zijn dood bijna elke nacht hevige kampperiode dromen had. 

De tweede naam is van de vader van een goede vriend. Een vriend die jarenlang heeft geleden onder de zwaarmoedigheid en de daarmee gepaard gaande dagelijkse blinde woede aanvallen  van zijn vader. Eric  (Medan 1938) en zijn broertje hebben nooit  vaderlijke liefde gekend. Eric zocht al jong liefde en erkenning in de armen van andere, toen, oudere mannen. Overleed aan aids in 1992. Vierenvijftig jaar jong.
 
Het zal zeker vijf jaar duren om het in 1923 geopende Tropenmuseum om te bouwen en te reorganiseren tot een internationaal Dutch Colonial Memorial Centre – kortweg DCMC. De herinrichting van het gebouwen terrein zal misschien wel 100 miljoen Euro kosten. Het initiatie zal mogelijk 400 banen opleveren, die uit de exploitatie en rijksbijdragen betaald moeten worden. Eigenlijk een relatief laag prijskaartje voor collectieve erkenning. 

Als Nederland echter doorgaat met haar ontkenning en doofpot beleid zal er mogelijk nog wel een miljard aan claims te verwachten zijn. Openheid van zaken geven in DCMC kan stukken goedkoper voor onze overheid zijn. Want veel mensen willen geld zien als zij geen antwoord op hun vragen krijgen. Dan worden zij boos. Met een beetje verstandig doorwerken kan het DCMC in 2023 heropend worden.   
 
Het DCMC zal ook door grote groepen Indonesische ouderen en jongeren bezocht gaan worden. Jongeren die een groeiende aandacht hebben voor het koloniale verleden van hun geboorteland. En antwoorden willen vinden op hun vragen waarom de corruptie en islamitische radicalisering in hun land zo is verbonden met het koloniale verleden.  Onder deze jongeren bevinden zich ook Indonesische meisjes en jongens die verzwegen Hollands bloed hebben. Hun overgrootouders kozen na 1945 uit zelfbescherming 100% Indonesische namen.
 
Het DCMC kan zich als een (inter)nationaal educatief centrum ontwikkelen waar het historisch besef en het collectieve geheugen gevoed kunnen worden. De politieke angst voor nationale reputatieschade zal de grootste tegenstander worden van het DCMC project. Het initiële draagvlak voor het DCMC zal door actieve voorlichting en een businessplan gezocht moeten worden bij  de nakomelingen uit het koloniale verleden. En bij de vele kleine en grote stichtingen en instellingen die zich bezig houden met het koloniale verleden.
 

--> De koloniale geschiedenis kan immers pas herschreven en begrepen worden als de archieven, doofpotten, collecties, bibliotheken vanuit een fysiek openbaar centraal en ook digitaal eenvoudig te bereiken voorlichtingscentrum bezocht kunnen worden.
  

Geen opmerkingen:

Een reactie posten