Boyolali en Julie, een Indisch meisje eind 2017 of begin 2018

Boyolali en Julie, een Indisch meisje eind 2017 of  begin 2018

De draken eten de zon op en het mooie woord corona


In een Afrikaanse tuintje staand, kijk ik naar de maan en de sterren. Het is de eerste nacht van de ‘lock down’. Doe maar rustig aan schrijft de uitgever half maart 2020 in een mailbericht. In april zou ik het manuscript van het Boyolali boek met de uitgeverij bespreken. Mijn boek zou voor het eind van dit jaar in de winkels te koop zijn. Vanwege het coronavirus liggen de meeste uitgeverijen ‘plat’. 

Ook alle boekhandels zijn gesloten, behalve voor online bestellingen. Twijfel en ongerustheid. Als twijfel Indo speur ik, onzeker, overdag en ’s avonds de luchten af en denk aan de vele mensen die moeite hebben met ademen en de vele mensen die hen helpen om op adem te komen. En aan velen die het niet gaan redden. Als ik wel naar Nederland had gekund dan had ik het nieuwe boek van leeftijdgenootje Marion Bloem ‘INDO’ kunnen kopen. 

Van kunstenaar Marion verwacht ik een boek geschreven als een groot schilderij in Hollandse en Indo-Europese kleuren waar je vaak opnieuw naar moet kijken om telkens weer nieuwe kleur schakeringen te ontdekken. Esther Wils (1965) vind het een kutboek. Ik ken haar alleen van haar recensies en als co-auteur van twee boeken, ik ben benieuwd naar haar eerste helemaal zelf geschreven boek. Lara Nuberg (1990) heeft het boek van Marion ook gelezen en neemt een genuanceerder en respectvoller standpunt in terwijl zij eerder door de “Federatie Indische Nederlanders” als 'omstreden activiste' word weggezet. De website van de FIN ruikt naar de Eau de Cologne (Boldoot) van mijn Indische grootmoeder Charlotte die in 1935 ‘per ongeluk’ lid werd van de Indisch NSB. Ik zelf ben het met Lara eens, net als met het boek van Peter Romijn. Dus ik zal ook wel door de FIN geroyeerd worden. Vermoedelijk ook vanwege mijn stelling dat de ‘Indische Gemeenschap’ als homogene groepering nooit heeft bestaan en er dus ook geen federatie nodig is.   

De dagelijkse berichtgeving over de pandemie voelt psychologisch als een zonsverduistering, alsof de wereld ‘misschien’ vergaat. Vóórdat de wereld vergaat schrijf ik deze keer een wat warrig extra lang artikel vergezeld van wat hobby foto-knip-en-plakwerk. 

Zonsverduisteringen waren verleden eeuw ook in Nederland populair. Voor drie cent kon je langdurig in een van boven dichtgelaste pijp kijken. Je zag niets anders dan duisternis.


Veel mensen zitten thuis door de ‘lock down’ en willen vast wel mee reizen naar het toen nog dun bevolkte en nagenoeg ongerepte Sumatra van 1901. Al eerder heb ik over het Sumatra van vóór 1900 geschreven.
Het sociale en economische leven op de wereld zal vanaf  dit jaar ingrijpend gaan veranderen. Aan mijn geweten knaagt al vele jaren het idee dat het ook weleens tijd werd voor verandering. Wij zullen grote stappen terug moeten doen om de boel waar mogelijk te kunnen repareren. De klimaatverandering is ons al voor gegaan en de mensheid blijft maar doorgaan de moeilijk ademende bossen te kappen, de bodem uit te putten, en vervolgens te vervuilen. Geniet onderwijl van de foto’s uit rond 1901 met de nagenoeg ongerepte natuur op Sumatra waar heden bijna zestig miljoen mensen wonen. 

In 2020 zijn er meer dan 7.4 miljard aardbewoners waarvan meer dan de helft in steden leeft en meer dan vier miljard mensen in armoede leven. Kansloos door de toenemende ongelijkheid. Waar blijft toch die ‘menswaardige samenleving’ voor iedereen. Is het corona virus de pijnlijke kroon op onze verziekte samenleving of mogelijk een wegbereider naar een nieuw begin? Of is ons collectieve geheugen vooral een korte termijn geheugen?

Zou er na de corona crisis nog wel belangstelling zijn voor boeken over het Indisch verleden en de moeizame dekolonisatie van Nederland? Juist door de ‘isolatie’ heb ik meer tijd. Dus ook meer tijd om te twijfelen aan de toekomst. Beseffend dat verandering alleen maar mogelijk is door het verleden te bestuderen. Zou het zo worden als na de tweede wereldoorlog, die in 1945 wereldwijd behalve slagvelden ook kapotte economieën liet zien. Moeder was in 1946 vanuit Nederlands-Indië als weduwe in Nederland aangekomen. Met twee kleine kinderen en een nagenoeg lege koffer. Zij was gevlucht voor honger, ziekte en geweld. Het Indo-Chinese echtpaar waar zij tijdelijk had gewoond had gezegd. Ga maar weg uit Indië, de draken hier, eten de zon op. 

Bij ons thuis waren bijna alle boeken in de kast van Pa, oude boeken van vóór de tweede wereldoorlog of tweede hands boeken van het Amsterdamse Waterlooplein. Geld voor nieuwe boeken was er eenvoudigweg niet. Een van de boeken van Pa was De Wonderbouw der Wereld van Dr. Pannekoek. Het boek was mijn kennismaking met de grotere buitenwereld en met de hemel die niet van de katholieken bleek te zijn. 

Pas vanaf 1963 kregen Anton en Julie, mijn ouders, het een beetje ruimer. De voor ouderen grijze jaren ’50 lagen achter hen. Die jaren worden de wederopbouwjaren genoemd. Voor ons de 
naoorlogse kinderen was de wereld kleurrijker al zond de TV nog in zwart/wit uit. Moeder was toen nog katholiek, In 1960 werd hun tiende kind geboren. Er moest voor dagelijks eten gezorgd worden. Niet terug kijken was de algehele stemming in Nederland.
Vader was toen vertegenwoordiger in bloemen en potplanten. Het was toen voor het eerst dat ik van de Dahlia Karma Corona hoorde en van de Anthurium Guatemala. 

Kerst 1962 mochten alle grote kinderen een klein glaasje Beaujolais wijn proeven. Het waren die mooie, exotisch klinkende namen die mij lieten wegdromen naar werelden die zich buiten onze benauwde woonkamer met de lange uitschuiftafel met 14 stoelen zouden bevinden. Van Nederlands-Indië had ik al gehoord. Oma en moeder Julie waren daar geboren. Julie had echter tegen oma gezegd dat zij er met ons niet over mocht praten. Mama zei kokosmelk en oma zei klappermelk. Pa sprak wel veel over de oorlog in Nederland. Ma niet, als Pa sprak, zij keek dan wel verdrietig. Gaan wij dat nu ook doen vanaf 2020. Ernstig kijkend, fluisterend, zo van weet je nog van toen, tijdens de corona crisis.
 
Corona, het is zo’n mooi woord. In Bogor op Java, wat in de koloniale tijd Buitenzorg heette, bevinden zich verschillende prachtige planten die Corona Imperialis worden genoemd. Ieder mens draagt de arteria coronaria, onze kransslagader, met zich mee. In vroegere tijden tooiden dansende en dromende jongeren zich met een ‘corona de fiori’. 

Op mijn  bureaublad had ik al enige maanden een curieus reisverslag liggen uit 1902 van Sterrenkundigen Dr. A.A. Nijland en Dr. W.H. Julius en 66 andere deelnemers. Ik duik als afleiding afwisselend in het woord ‘corona’ in de digitale archieven en vind tussendoor foto’s rond het woord. Tijdens het lezen, mijmeren en tobben (typisch voor Indo's) knip en plak ik foto’s, tekeningen en schilderijen.

In de vrachtkisten van een groot Nederlands gezelschap wat zich in 1901 in de havenstad Padang (Sumatra) had verzameld voor het waarnemen van een ‘corona’, een zonsverduistering, bevonden zich vier mooi zwart gemoffelde splinternieuwe ‘coronografen’. Tijdens het herlezen van het rapport van Dr. Julius word ik voortdurend afgeleid door de aanhoudende internet/radio/tv nieuwsstroom rond de corona pandemie. 

Ik merk dat ik een schrijfmix maak van de 2020 Covid-19 actualiteit en die bijzondere en zeer kostbare reis in 1901 naar Sumatra waar de Haagse regering en de Indische regering in Batavia fors aan hadden meebetaald. 

Juist in het jaar dat men vanuit Den Haag de ‘Ethische Politiek’ had geïntroduceerd. Een politiek gericht op het investeren in de ontwikkeling van ‘den inlander’ en de Indo-Europeanen zoals mijn oma Charlotte die toen zeven jaar oud werd en naar een kostschool in Moentilan (Java) werd gestuurd van de strenge Zusters Franciscanessen. 

Dik honderd jaar geleden zou ik dit verhaal op de indertijd wereldwijd populaire Corona schrijfmachine getypt hebben. Door de C19 pandemie ligt ook de export van de Corona Dahlia bloemen stil. In februari 2020 schreef ik nog over Maarten Luther die ooit verzuchte ‘als ik weet dat morgen de wereld vergaat, dan plant ik vandaag nog een appelboom’. Die uitspraak geeft mij de moed om dit artikel toch maar af te schrijven. In mijn gedachtewereld zijn er ook wel overeenkomsten met een zonsverduistering en de wijze waarop veel mensen de corona pandemie ervaren.

Kransen en kronen worden ook corona’s genoemd. Koning Willem II wilde het regeren anders aanpakken dan zijn zeer zakelijke vader Willem I, en bestelde bij juwelier Bonnebakker (Amsterdam) in 1841 een nieuwe kroon (corona). De wereldwijde pandemie Covid19 (Coronavirus-disease 2019) houd ook mij in een gedachten verduisterende greep. In de afgelopen tien jaar heb ik onderzoek gedaan naar mijn Indische familie  verleden op Java. Honderden boeken en artikelen gelezen, duizenden foto’s, tekeningen en schilderijen bekeken. De uit het onderzoek voortgekomen boeken zijn bijna druk-klaar. De begeleidende website staat in ‘de steigers’. Ik twijfel of de cover van het Boyolali boek veranderd moet worden naar een cover met het vierbenig monster wat boze geesten en kwade sappen uit ons zou verdrijven.
Door de pandemie ben ik terughoudend, en op sommige momenten onzeker. Ik maak mij zorgen om mijn kinderen, over de toekomst van alle kinderen. Heeft het nog zin om nog aan mijn boeken te werken omdat ik, net zoals iedereen, een onzekere gezondheids- en economische toekomst tegemoet zal moeten zien. Zal er na de coronapandemie nog wel aandacht zijn voor het koloniale verleden. Hoe kan ik mijn geschrijf over het verleden ombuigen naar teksten waar kinderen en jongeren in de toekomst ‘iets’ aan hebben. Een vraag waar ik dagelijks mee worstel. En horen en zien wij onze kinderen nog wel als zij allemaal een masker moeten dragen.
Eind maart zou ik naar Nederland terug vliegen. Op 15 maart werd het vliegveld gesloten. De bevolking in mijn Afrikaanse dorpsbuurt aan zee houd zich stil. Iedereen moet vanaf 20.00 tot 06.00 binnen zitten. Moeilijk voor een bevolking die vooral buiten leeft. Bleekwater is overal uitverkocht. Er gaan geen vliegtuigen meer naar het stil gevallen Nederland dus ik zit hier ook ‘vast’. De isolatie zorgt hier in West-Afrika voor grote werkeloosheid, armoede en fatalisme. Honderden vrachtwagens met distributie rijst rijden al door het land. De regering wil voorkomen dat de arme bevolking (80%) uit hun huisjes komen om voedsel in de hoofdstad te zoeken zoals in de jaren ’80 van de vorige eeuw toen het land na twee jaardroogte volkomen uitgeput was. De bevolking beseft goed dat als het C19 virus zich verspreid er geen IC bedden zijn.
Dit West-Afrikaanse land met 17 miljoen inwoners heeft volgens de minister van gezondheid minder dan 50 eenvoudige IC bedden waarvan het merendeel in de hoofdstad. In een land wat vijf keer groter is dan Nederland. Dus iedereen zorgt ervoor dat men enigszins uit elkaars buurt blijft. Op mijn wandelingen in de wijk (met mondkapje) en naar het nabijgelegen strand word er door de buurtbewoners vaak gevraagd wat het virus met je lichaam doet. Uit de NRC (ik love jullie) heb ik een mooie Covid19 illustratie ‘geleend’ en het Nederlands voor eenvoudig Frans vervangen. De opengewerkte blanke mijnheer op de tekening heeft dus Covid19. Met de vergrootfunctie op mijn mobieltje kan ik de mensen de tekening laten zien. 

De mensen schrikken maar voelen zich licht getroost dat het een blanke mijnheer op de illustratie is. Mijn buurman is directeur van een lokale kliniek. Wij werken samen aan een nieuwe kliniek voor kinderen met chronische ziekteproblemen. Buurman heeft de illustratie op groot formaat uitgeprint en op de muur in de wachtruimte geplakt. We gaan minder vet eten besloten wij. Wij willen onze corona ader mooi schoon houden.
 Vóór de C19 nam ik altijd de lokale goedkope taxi’s. Je gaat langs de kant van de weg staan en je steekt een arm uit als er een vaak meer dan 20 jaar oude auto aankomt. Van A naar B kost het 20 of 40 Eurocent. Toen ik bemerkte dat sommige mensen niet in de taxi wilde stappen als zij mij, een blanke passagier zagen zitten, kocht ik een brommer. Als ik twee keer per week ’s morgen kort na zeven uur op de brommer boodschappen ga halen dan zie ik weinig volwassenen en er is zeer weinig verkeer. Wel zie ik tientallen kleine groepjes Koranschool leerlingen zwerven.
Er zwerven circa 2000 van deze jongens in de wijde omgeving van de stad waar ik dichtbij verblijf. Zij komen uit dorpjes van het platteland. Bedelen soms tot 12 uur per dag en slapen veelal in water en elektra loze onafgebouwde verlaten huizen met hun zelfbenoemde koranonderwijzer of Marabout. Deze kinderen doen mij aan de tienduizenden zwerfkinderen denken op Java en Sumatra toen Nederland tussen 1945 en 1950 oorlog voerde in Indonesië.       

Is het nadenken schrijven over het verleden nog wel relevant in deze pandemie tijd. Toch wist ik al uit de geschiedenisboeken dat vanaf eind 15de eeuw een wereldwijde op gang gekomen uitwisseling van bacteriën en virussen voor gezondheidsrampen hebben gezorgd. Ook het wereldwijd kappen van bossen en wouden om landbouwgrond te verkrijgen heeft er voor gezorgd dat virussen die in de wouden woonden door de daar wonende en weggevluchte dieren naar de mensen zijn gebracht. Vooral naar mensen die alle soorten dieren eten. Het werden steeds grotere groepen nieuwsgierige mensen die op reis gingen naar andere continenten. 

Na verloop van jaren begonnen zij zich op de andere continenten te vestigen en zich te vermengen met de lokale bevolking. Zij brachten ook hun ziektes mee en namen nieuwe ziektes mee terug. Ook bacteriën en virussen vinden reizen leuk. Ondernemende mensen stapten van boord om de nieuwe landen te ontdekken. De ratten uit de schepen volgden. De aarde in de vrachtruimen bedoeld als ballast, werd verruild voor fel begeerde vracht zoals peper, goud of zilver. Sporen elementen van bloemen en planten waaide tussen de voegen van schepen, en  waaiden er weer uit als het schip in andere havens aanmeerde. De Hollandse aarde met Hollandse bacteriën vermengde zich met de aarde in de bezochte continenten. 

Er werd gevreeën en Columbus en zijn bemanningen worden er later van verdacht syfilis naar Europa gebracht te hebben. Wat niet helemaal waar bleek te zijn. Syfilis komt vermoedelijk uit Amerika net zoals de Spaanse Griep. Covid19 komt nog niet zeker uit China. Donald Trump denkt daar anders over. Alhoewel zijn slordige mondje weinig serieuze verbinding met informatie uit de wetenschap laat horen. Je zal maar een pathologische ontkenner en narcist als politiek leider hebben tijdens een pandemie. De in Holland opgeleide bestuursambtenaren en de Hollandse legerleiding in Indië hadden ook een groot aantal in Holland opgeleide artsen in dienst die de grootste moeite hadden met de in hun ogen seksueel zeer losbandige inheemse bevolking. Toch waren het de KNIL militairen die geslachtsziekten uit Europa mee hadden gebracht. 

De Hollandse artsen hadden het in de 19de eeuw vaak zeer druk met het bestrijden van verschillende pandemieën in de gebieden in Indië die vaak na vele oorlogen veroverd waren. Zij legden de basis voor de Hollandse tropengeneeskunde. Behalve hun strijd tegen syfilis hadden zij ook te maken cholera, pest, pokken, framboesia, berri-berri en vele andere nare ziektes te maken die jaarlijks het leven kosten aan miljoenen ‘inlanders’ maar ook stevig huis hield onder de blanke bevolking. In mijn Boyolali boek ga ik uitgebreid in op hun werkzaamheden. Hierbij beschrijf ik de periode 1870 – 1920. Een periode van grote economische veranderingen waar hoge (export) winsten in de agrarische sector afgewisseld werden met rampzalige periodes van ziekte en hongersnood onder de inlandse bevolking met name op Java, Sumatra en Borneo. De kolonialen zorgden echter buitengewoon goed voor het ‘eigen volk’. Hieronder het hospitaal in Padang. 

De kolonialen hadden hun eigen ziekenhuizen, eigen krankzinnigen gestichten, eigen scholen, eigen villawijken, eigen clubhuizen, eigen kerken, kortom hun eigen kopieën met een Indisch tintje van Den Haag (Batavia), Baarn (Bandoeng) Rotterdam (Soerabaya) en de over geheel Java verspreide honderden hectaren grote ‘ondernemingen’ met forse villa’s die als Hollandse herenboerderijen beheerd werden. Blanke spoorweg en bruggenbouwers zorgden voor een jaarlijks groeiend verbindingsnetwerk tussen de plattelands ondernemingen en de snel groeiende steden en havens. Het landschap veranderde. Ook virussen die voorheen in de grote wouden hadden geleefd verstopten zich in de wegvluchtende dieren en zouden later in de magen van de hongerige en snel in aantal toenemende bevolking op duiken.
Vanaf 1870 zou er veel gaan veranderen in Nederlands-Indië. Nederland had zeer succesvol greep gekregen op grote delen van de Indisch archipel. Het koloniaal bestuur en het leger hadden de boel flink onder controle en er werd veel geld verdient. Bijna 25% procent van het Staats Inkomen (batig slot) in Nederland kwam uit Nederlands-Indië. Ook door particulieren werden er kapitalen in Indië verdiend die in Nederland werden belegd in landgoederen, huizen, staatsbeleggingen en aandelen. Op Java werden steeds meer inlanders van hun land verjaagd en konden blijven als zij bereid waren om loonslaaf te worden. Veel Javanen begonnen, vaak gefinancierd door Chinezen, kleine winkeltjes of restaurantjes waar ook producten werden verkocht die qua grondstof oorspronkelijk uit Java kwamen en in Nederland of andere westerse of aziatische landen tot veel duurdere eindproducten waren omgewerkt. De eeuwenoude ruilhandel werd door het kapitalisme vervangen. Javaanse en Chinese gevangenen werden naar Sumatra vervoerd en werden gedwongen om aan de spoorwegen en in de mijnen te werken.

In Nederland trachten de knappe koppen niet achter te blijven bij de internationale ontwikkelingen van de wetenschap. Engeland, Duitsland, Frankrijk en later ook Amerika waren toon aangevend. Nederland wilde als koloniale macht niet achterop blijven. Prettige bijkomstigheid waren de mooie verhalen over koloniale wetenschappelijke reizen naar Sumatra. 


Die bedekten de oorlogsberichten uit het noorden van Sumatra waar al vanaf 1870 strijd werd geleverd tegen de Hollandse bezetters. In 1901 werden tijdens het bezoek van de internationale expedities duizenden ‘opstandelingen’ in noord Sumatra vermoord door het leger van Generaal van Heutsz. Pas vanaf 1907 zou het daar wat rustiger worden. De ‘opstandelingen’ leken verslagen te zijn. 
Tijdens het snuffelen in de archieven kwam ik tot mijn verbazing nog negen expedities tegen waarover de Indische kranten nauwelijks hadden geschreven. Een groep Amerikanen mochten op de paardenrenbaan van Padang een kamp in richten en op 70 km. afstand vlak bij Painan schuin tegenover het landje bij Karang Sago waar de Nederlanders hun zoneclips kamp hadden opgezet bleek op negen kilometer afstand, op het kleine eilandje Pulau Aoer Gadang, een groep Engelse wetenschappers onder leiding van Dr. Frank Dyson een kamp te hebben ingericht. Dr. Dyson heeft met zijn jarenlange onderzoeken voedsel geboden aan Albert Einstein om zijn relativiteitstheorie te kunnen bedenken. 


Een vierde kamp bevond zich in het dorpje Solok. Een Amerikaans team van wetenschappers onder leiding van Dr. Skinner en professor Edward Emerson Barnard uit Nashville. Het kamp was ingericht op een heuvel in de hoogvlakte van Solok naast een in onbruik geraakt KNIL fort. Solok ligt aan de spoorweg Padang-Sawah Loento-Fort de Kock. Een spoorlijn die was aangelegd om de steenkolen uit de mijnen van Sawah Loento naar de haven van Padang te vervoeren. 

Het expeditie rapport van de Nederlanders in Karang Sago is nogal saai. Veel technische informatie die niet geheel bedekt dat de Nederlanders minder geavanceerd materiaal hadden dan bijvoorbeeld de Amerikanen. Edward E. Barnard heeft bijna dertig jaar in het Yerkes observatorium gewerkt en heeft meer dan 100.000 (foto) platen nagelaten.


De Nederlanders schrijven geen woord over de lokale bevolking en hun leefomstandigheden. Uit de rapportages van de Amerikanen blijkt dat de Nederlanders wetenschappelijk ver achter liepen op met name de Amerikanen. Er was al jaren een stevige competentie animositeit gaande tussen het KNMI in Nederland en het KMMO (Koninklijk Magnetisch en Meteorologisch Observatorium) in Batavia. 


Amerikaan Edward Emerson Barnard die zich in Solok bevond heeft mijn hart een beetje gestolen. Hij heeft zich als negenjarige loopjongen in een fotografisch atelier op kunnen werken tot een van de belangrijkste astronomen ter wereld. Edward overkwam iets wat ik elk kind gun. Hij werd ‘gezien’.



Edward werd een paar maanden na het overlijden van zijn vader in 1857 geboren. Hij is niet naar school geweest. Zijn moeder leerde hem lezen en schrijven door verhalen uit de bijbel en Robinson Crusoe voor te lezen. Op voorsprak van zijn moeder kreeg hij een baantje bij fotoatelier Van Stavoren in Nashville (ja ja Friezen die voor 1800 naar Amerika waren geëmigreerd). Het verarmde Nashville bevond zich op een kruispunt van de Noord tegen Zuid burgeroorlog en had in 1865 met moeite een cholera uitbraak overleefd. 


Op de foto is de net in dienst genomen Edward te zien met kapotte kleding, zoals de zwerfkinderen in mijn Afrikaanse omgeving. Edward word in dienst genomen als loopjongen en hij heeft de taak om de ‘Jupiter’ zon camera op het dak van het atelier voortdurend bij te stellen. Het in de camera binnen vallende licht word via een lichtschacht naar de het atelier op de begane grond geleid als kunstlicht voor de portretfotografie. In de jaren die volgen leert Edward de fijne kneepjes van het vak. Belichten, ontwikkelen, afdrukken. Zijn vele uren op het dak maken hem ook nieuwsgierig naar wat zich in de ruimte afspeelt. Ook ’s avonds kijkt hij veel naar de sterrenhemel. Zijn moeder had immers verteld dat zijn vader tussen de sterren woont. Lees meer over Edward.






In 1901 maakt Edward deel uit van het internationale gezelschap astronomen wat naar Sumatra is afgereisd om de iets meer dan 5 minuten durende zoneclips (corona) op 18 mei vast te kunnen leggen. Er werd gelogeerd in het Solok'se Hotel Talang en er sliep een groep in de voormalige KNIL barakken. De foto hieronder is van een onbekende Nederlandse fotograaf. De personen staan zo stijf omdat de belichtingstijd zeer lang kon duren. 


Tijdens mijn gesnuffel naar de spaarzame teksten en fotomateriaal rond de eclips expedities kwam ik in het digitale archief van de universiteit van Chicago een dossier tegen met circa 250 unieke foto’s door Edward gemaakt. Een klein aantal bijzondere foto’s wekten mijn belangstelling. Edward bleek ook een voortreffelijke fotograaf van mensen te zijn. Twee foto's die mij zeer aangrepen. Het betreft een opnamen op de trap en het bordes van een huis. Vermoedelijk gemaakt in het dorpje Solok (of zou het toch Padang zijn?). Edward verblijf daar bijna zes weken in  Solok. Op de twee foto's de jonge Indo-Europese weduwe met negen kinderen met zoals het er naar uit ziet twee tweelingen. 


Urenlang heb ik gezocht in oude kranten en boeken naar de naam van deze moeder. En wie was de vader? 


Er woonden zo’n 40 Hollanders in het dorpje Solok. Wat is er van deze kinderen terecht gekomen? Hoe kwam Edward bij deze mooi vrouw terecht? Hoe heeft hij haar vertrouwen gewonnen? De foto is geen snel gemaakt digitaal kiekje. Zo’n foto maken kost tijd met de camera’s van toen. Nooit eerder ben ik zo’n liefdevolle foto met een zweem van treurigheid op de gezichten uit die periode in Indië tegengekomen. Edward was 44 jaar oud. De moeder zal tussen de 35 en 40 jaar oud zijn geweest. De echtgenote van Edward was inmiddels 57 jaar oud. Hun huwelijk was kinderloos. Zou Edward overwogen hebben om bij de weduwe en haar prachtige kinderen ….. Laat ik maar niet verder fantaseren. 
De foto van de mooie weduwe deed mij ook denken aan een foto die onze Pa rond 1960 van moeder Julie en ons maakte. De twee oudste broers ontbreken, na de foto zijn er nog drie kinderen geboren.



Edward maakte meerdere foto’s o.a. van een groepje Indo kinderen, een andere onbekend gebleven Indo familie, en van de Solok’se dorpsjeugd. 





























Solok was ooit een gebied waar het Hindoeisme meer dan 1000 jaar eerder beleden werd. Er zijn weinig ‘oudheden’ over gebleven. 


Dwz door de opkomst van de Islam vanaf 1400 werden de kleine tempels en de beelden verwaarloosd of geroofd. De bevolking in 1900 bestond hoofdzakelijk uit Minangkabau die Maleis spraken en hun eigen bouwstijl ook in hun moskeeën verwerkten. 




Koloniaal Nederlands-Indië ‘importeerde’ vanaf circa 1880 Javanen, Chinezen en Indo-Europeanen die door een veel kleiner aantal Hollandse ambtenaren onder toezicht werden gehouden. 
















Sumatra zou zich tot een van de grootste ‘goudmijnen’ van het 
koloniale bewind ontwikkelen. Misschien vind ik de moed om alle bijzondere verhalen en foto’s die ik de afgelopen jaren over Sumatra heb gevonden tot een boek te verwerken. 


Ook het wat in de koloniale geschiedenis verwaarloosde Sumatra is immers onverbrekelijk verbonden met ons ‘rijke’ koloniale verleden. Voor 1870 toonden de Amerikanen al belangstelling voor de olie van Sumatra. Uiteindelijk zouden de Nederlanders de oliewinning touwtjes in handen krijgen (Shell). Hieronder twee 'lees' tips.  


De zoneclips verhalen van de expeditieleden in 1901 hebben van mij geen amateur astronoom gemaakt. Wie meer wil lezen klikt op de bronnen links. Geniet van de foto’s en houd spiritueel geen 150 cm afstand van elkaar. Reizen kan je tijdens de ‘lock-down’ ook vanuit je stoel. Onderaan dit artikel met wat knip en plak montages die ik tijdens de lock down en het lezen over Sumatra gefröbeld heb.

De Amerikanen gingen op wilde zwijnen jagen. De Minang vingen tijgers met slimme kooien. Hieronder enige 'corona vondsten:


Hieronder nog enige 'corona' vondsten:
 
         













Geen opmerkingen:

Een reactie posten