Boyolali en Julie, een Indisch meisje eind 2017 of begin 2018

Boyolali en Julie, een Indisch meisje eind 2017 of  begin 2018
Posts tonen met het label Ghandi. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Ghandi. Alle posts tonen

Oost-Indisch doof en collectief geheugenverlies in Nederland

Met het geheugen van Julie is nooit iets mis geweest. Julie had ook geen last van dissociatieve amnesie zoals dat veel voorkomt bij mensen en met name bij jonge kinderen die betrokken zijn geweest bij een oorlog of een grote natuurramp. Het komt ook voor bij personen die een belangrijke functie hadden als bestuurder van Nederlands-Indië, of nog hoger in ‘s Gravenhage. 

In het eerste artikel van dit blog ‘Spekkoek werd het kleine dossiermapje van Julie geïntroduceerd. Een dun dossiermapje met circa 35 bruikbare velletjes papier die bijna 80 jaar van haar leven bevatten. Eind 2009 begon de speurtocht naar het Indisch verleden van Julie van der Steur. Duizenden foto’s uit Nederlands-Indië zijn bekeken. Tientallen boeken zijn gelezen en er liggen nog 10tallen boeken klaar om gelezen te worden. Daarnaast een grote hoeveelheid wetenschappelijke onderzoeken en kranten uit het voormalig Nederlands-Indië zijn als bronnen doorgenomen. Daarnaast een groot aantal kampverhalen uit boeken en kampbelevenissen die van het ‘net' zijn geplukt. Opvallend is het aantal uiteenlopende getuigenissen van de wijze waarop het verblijf in dezelfde kampen is ervaren.

Er zijn echter opvallend minder ‘buitenkamper’ verhalen en ook een zeer beperkt aantal boeken over of door ‘buitenkampers’ zelf geschreven publicaties te vinden. Zelfs veel minder foto’s uit die periode. Terwijl er toch bijna twee keer méér mensen buiten de kampen hebben geleefd tijdens de oorlog dan in de kampen. Waarom is dat zo? Omdat de ‘blanken’ door hun achtergrond en veronderstelde hogere opleidingsniveau zich beter kunnen verwoorden? Was het zoveel erger in de kampen dan er buiten? Of was er soms meer belangstelling voor de verschrikkelijke kampervaringen? Natuurlijk liepen de Indonesiërs en Japanners in Indië wel eens rond met een camera in de periode 1942 - 1946. Het vergt een apart onderzoek naar mogelijk bewaard gebleven foto's en boeken gemaakt door Indonesiërs of van Japanners tijdens hun verblijf in Indonesië. 

Een andere onderzoeksvraag is of er er eigenlijk voldoende bewijs bestaat voor de stelling dat de Indo's zo zwijgzaam waren over hun verleden en of de buitenkamp Indo’s ook zo'n last zouden hebben van de bijna legendarische ‘Indische Zwijgzaamheid’? Die vervolgens weer uitgelegd wordt als zo typisch bij de Indo’s passend. En waren de Indo’s en inlanders ook niet een beetje doof. Zoals de Oost-Indische doofheid zo treffend omschreven door P.J. Harrebomée: 


‘Die hebbelijkheid is wel het meest op de Oost-Indiërs toepasselijk, daar hun, door de heete luchtgesteldheid, eene natuurlijke traagheid eigen is.

Nog zo’n grappig spreekwoord uit het boekje van Harrebomée wat mogelijk van toepassing geweest kan zijn op de mensen die voor de VOC hebben gewerkt of zich als Koloniaal Planter hadden gevestigd en bewonderd werden door bijvoorbeeld oud Minister President Balkenende die zijn toehoorders in 2010 nog opriep terug te keren naar de VOC mentaliteit.

Wees horende doof en ziende blind:
die kan zien en verhelen, zal men alle deugd bevelen.

Behalve dat Nederland straatarm was na de oorlog o.a. vanwege het wegvallen van de inkomsten uit Nederlands-Indië sinds 1941 was Nederland ook het bestuur over meer dan 70 miljoen dwarsliggende Islamieten kwijt. Zou dit verlies die openlijke boosheid bij Indo Geert Wilders veroorzaakt hebben? Het enorme gebrek aan woonruimte in Nederland o.a. voor de repatrianten maar ook voor de  duizenden terugkerende oorlogsslachtoffers uit de vele Europese landen en de dynamiek van de wederopbouw vroeg veel aandacht. De Nederlanders wisten  daarnaast heel weinig over de soms zeer grote cultuurverschillen tussen Nederland en Indië maar hadden ook weinig weet van de grote onderlinge cultuurverschillen in Indië zelf. Opgroeien op bijvoorbeeld Celebes of Sumatra was aanmerkelijk anders geweest dan opgroeien in Bandoeng op Java. Indo's woonden en werkten in alle lagen van de bevolking maar het merendeel van de Indo's hadden dichter tegen de inlanders aan geleefd en waren over het algemeen lager opgeleid dan de veel kleinere groep Indo kinderen met ouders die het wel konden betalen om hun kinderen de blanke scholen in Indië te laten bezoeken of hen zelfs naar Nederland hadden gestuurd om de middelbare school of hoger te laten volgen.


Als gerepatrieerde Indo familie was het ook zeer raadzaam om zo geassimileerd mogelijk over te komen (dus je mond te houden) want dan had je een grotere kans op werk en zelfstandige woonruimte. Voor de psychologische opvang van oorlogsslachtoffers was nog weinig tijd, expertise en geld beschikbaar. Laat staan voor de buitenkampers want die hadden het immers toch niet zó slecht gehad. Pas veel later, vanaf de jaren ’70 toen de welvaart was toegenomen zou er aandacht (en budget) komen voor ‘verwerking’ bij de eerste generatie Indo's die na de oorlog uit Indië waren gekomen. In hoeverre de naoorlogse Haagse Pasar Malam met z'n Tempo Doeloe karakter en al vóór 1957 in kleinere vorm opnieuw geïntroduceerd door Mary Bruckel-Beiten. En later in 1959 organisatorisch werd overgenomen door Tjalie Robinson en zijn vriendenkring, een rol heeft gespeeld bij de voorlichting over het oude Indië is een apart verhaal waard. 


Naar mijn idee is het met name collectieve schaamte, heimelijk racisme en onbekendheid met de grote  cultuurverschillen tussen Indië en Nederland. Die veel Indo’s er toe bracht om minder open te zijn over hun ervaringen o.a. vanwege de hoge toon waarop de totoks (Nederlanders) over hun kampperiode  spraken of schreven. Als je niet in een kamp had gezeten dan had je het kennelijk ‘beter’ gehad. En tegelijkertijd was er de niet volmondig uitgesproken verdachtmaking richting de buitenkampers dat zij mogelijk gecollaboreerd zullen hebben met de Indonesiërs en de Japanners omdat zij niet in de kampen hadden gezeten. Hierdoor leek het alsof de geïnterneerden meer te lijden hadden gehad. Het was algemeen bekend dat veel inlanders de Japanners met open armen hadden ontvangen. Wat toen de positie van de Indo's zou worden vroeg men zich in Nederland niet af. En niet te vergeten de heimelijke en soms openlijke verwijten die gerepatrieerde Indo’s op straat kregen van de Nederlanders toen na de oorlog zoveel militairen (soms gedwongen) naar Indië werden gestuurd. Veel Indo's besloten toen om dan maar te zwijgen, ook Julie. In de a.s. Julie, een Indisch meisje  boek publicatie wordt er dieper op de eerder genoemde aspecten en feiten ingegaan. 

Julie’s geheugen was zeer op orde. Maar zij kon zich gewoonweg niet uitspreken over de soms extreme situaties waarin zij tijdens de oorlog in terecht was gekomen. Enerzijds zal een rol gespeeld hebben dat zij dacht dat de luisteraar zich onvoldoende in zou kunnen leven door gebrek aan kennis over de Indische cultuur. Anderzijds zal zij belangstellenden de verhalen hebben willen besparen vanwege de bijna ongeloofwaardige details of gebeurtenissen die gewoonweg te veel pijn deden om weer naar boven te halen. Als kind van een buitenkamper kreeg ik na verloop van tijd en na het stellen van vragen de indruk dat (toen ik nog veel jonger was) Julie mij de verhalen wilde besparen vanuit een goedbedoeld pedagogisch 'ach, je bent nog te jong' motief. Later maakte dat plaats voor 'ach, het is al zolang geleden'. Dit in tegenstelling tot mijn vader die juist zeer veel over 'zijn' oorlog in Nederland sprak. Vragen stellen had dus niet zoveel zin bij Julie. Op onverwachte momenten waren er echter spontane confrontaties met mensen uit het verleden die Julie niet zelf kon dirigeren of controleren. 

Een voorval uit 1981. Julie was bij ons op bezoek. Wij bewoonden toen een grote vrijstaande verbouwde boerderij in de buurt van Mijdrecht. Wij woonden daar samen met circa 11 kinderen. Eigen kinderen en pleegkinderen. Julie kwam niet vaak op bezoek zij vond het best wel druk met al die kinderen om haar heen. Wat verderop, boven aan de dijk woonde onze buurman in een oude molen Veel buren hadden wij niet en hij dus ook niet. Na verloop van tijd kwamen de kinderen thuis en vertelde de zij de buurman hadden ontmoet en die wilde wel eens kennis maken met ons. Prima! Na enige weken stond er ’s middags een aardig uitziende man voor de deur met grijs haar en opvallend lichte ogen. Het was een prettig aandoende man die duidelijk al rond de 70 was maar zeer jeugdig en vlot overkwam. Hij stelde zich voor als Dr. Schoonheyt. Er volgde in ons huis een bijzonder aangename kennismaking en hij had een plezierige belangstelling voor onze kinderen. Leuke buurman vonden wij. Enige maanden later was Julie bij ons visite en buurman Schoonheyt kwam toevallig ook langs.

Julie en Dr. Schoonheyt werden aan elkaar voorgesteld en hij vroeg onmiddellijk aan Julie. Komt jij uit Indonesië? Oh wat leuk antwoordde hij toen en daarmee was het onderwerp meteen mee afgesloten. Er volgde geen 'klik' tussen hen om over 'vroeger' te praten. Toen hij na enige tijd vertrokken was zei Julie 'Ik ken die naam' en ik weet dat hij arts is geweest in Boven-Digoel. Ja, zei Julie peinzend dat was een soort concentratiekamp voor nationalisten op Nieuw Guinea voor de oorlog. Oh, was onze reactie. Hadden wij dan concentratiekampen in Nederlands-Indië? Pas vele jaren later kwam Dr. Schoonheyt opnieuw ter sprake. Hij was toen al overleden, maar Rudy Kousbroek beschreef hem uitgebreid in zijn boek het ‘Oost-Indisch Kampsyndroom’.

Met Julie hebben wij er indertijd nooit meer over Dr. Schoonheyt gesproken. En bij mij was dit voorval ergens achterin de opslag van het lange termijn geheugen verdwenen. Julie had in haar jeugdjaren over het deportatiekamp Boven-Digoel in de Indische kranten gelezen en daar was op dat moment alles mee gezegd. Er is veel geschreven over Boven-Digoel. O.a. door Schoonheyt zelf. Een door Londoh geschreven blog begint met deel 1 op 15 september 2009. Hij verwijst voldoende door naar bronnen voor lezers die meer willen weten. 
Een bijzonder helder en soms zeer aangrijpend verslag doet een van de kampbewoners en schrijver I.F.M. Salim in zijn boek Vijftien jaar Boven-Digoel. Rudy Kousbroek gooide met zijn boek Het Oost-Indisch Kampsyndroom veel polemische knuppels in veel Nederlandse hoenderhokken. Kousbroek nivelleerde echter op geen enkele wijze de verschrikkingen in en buiten de kampen. Julie wist dat ik het boek had gelezen maar heeft het niet willen lezen. We hebben toen wel een discussie gehad over de halteplaats Ataka en over racisme in Nederlands-Indië

De repatriantenschepen vanuit Indië maakten een tussenstop in de havenplaats Adabia en vervolgens ging men met een treintje naar Ataka waar er (warme) kleding en voedsel werd aangeboden. Schoenen mocht men kopen. Het was de eerste kennismaking met het ogenschijnlijk gastvrije maar zakelijke Nederland. Met het aldaar gekregen mantelpakje van dik donkergeel katoen kwam Julie in Nederland aan. Rudy Kousbroek had zelf in een kamp gezeten en fileerde in zijn boek maar ook  in het NRC,  het boek Bezonken rood van Jeroen Brouwers. 
Kousbroek begint zijn artikel met: Het Indische kampsyndroom, zo heb ik al vaker betoogd, is de onwil om na te gaan hoe het werkelijk geweest is en liever vast te houden aan een onwaarachtige voorstelling van zaken, aan een mythe. Kousbroek is van mening dat Brouwers zwaar overdrijft net zo als zijn kampgenoot Willem Brandt die kamp Tjideng beschrijft als het 'Bergen-Belsen van Azië’

Ter vergelijking schrijft Kousbroek: in ons kamp is 6 procent van de geïnterneerden omgekomen; in Bergen-Belsen 70 procent. Kousbroek gaat verder: In het begin dacht ik: zo was het niet, maar dat doet er niet toe. Het is irrelevant of het echt gebeurd is: het is zoals hij het zich herinnert. Het is iemand zijn privé-waarheidKousbroek vond de waarheid erg genoeg maar verzette zich tegen de overdrijving, net zoals Julie. 
Het waren dit soort boeken en verhalen waar ‘overdrijving en aandachttrekkerij’ een hoofdrol speelde zoals in de verhalen van Brouwers en Willem Brandt (o.a. zijn boek: 'De gele terreur') die Julie het schaamrood naar de kaken joeg, of haar innerlijk boos maakte. 

'Vertel of schrijf toch gewoon de waarheid of houd anders je mond' zei Julie, terwijl zij met opgeheven naar buiten staarde. 


Uit Het Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië 1930 
internering van communisten van de Soediro-partij


I.F.M.Salim over het Nederlandse 
concentratiekamp op Nieuw-Guinea

Dr. L.J.A. Schoonheyt over zijn werk als arts 
in het concentratiekamp Boven-Digoel

Dokters woning in Boven-Digoel


Bannelingen in het kamp Boven Digoel werden zonder enig proces jaren lang opgesloten

Een pagina uit Het Oostindisch kampsyndroom van Rudy Kousbroek



USA Camp Manzanar. Meer dan 10.000 voor het merendeel onschuldige Japanners 
werden in 1942 opgepakt en opgesloten.

Na de bevrijding ging het gelukkig al weer wat beter met de bewoners van het kamp in Indië

Jeroen Brouwers is geboren in 1940 en was 5 jaar oud toen Tjideng werd bevrijd. 
Hij publiceerde in 1981 Bezonken rood

Rudy Kousbroek was bijna 16 jaar oud 
toen hij uit het kamp werd bevrijd

Tjideng 1943

Kampgeld in Tjideng


klik hier

Paula Kogel het huis aan Ampasiet

Willem Brandt noemde kamp Tjideng het Bergen-Belsen van Azië
op de foto ruimt kamparts Dr. Klein uit Bergen-Belsen de lijken op 
onder bewaking van de bevrijders


Goede reis naar Nederland gewenst vanuit Attaca vanaf 1945

1949 Deel 3 - Julie, de laatste dagen van een heftig decenium

27 december 1949 - Het had uit de radio geklonken en het stond in alle kranten. Koningin Juliana had de overdracht getekend. Indonesië was een soevereine staat geworden. Nederland had moeten buigen voor de politieke druk uit de Verenigde Staten en Nederland had de Marshallhulp net zo hard nodig als de omringende Europese landen. Anton had gelezen dat het geld uit Amerika ook nodig was om de opdringende communisten tegen te houden. De Russen hadden hun invloed op Berlijn al laten gelden. De Nederlandse communisten met hun anti-koloniale houding en hun heftige protesten tegen de politionele acties in Nederlands-Indië werden jarenlang door de Nederlandse regering als staatsgevaarlijk gezien en werden vaak belemmerd in het vinden van passend werk.

Julie voelde al enige tijd dat een vijfde kindje (het derde kind met Anton) zich in haar lichaam had genesteld. Het zou omstreeks juni 1950 geboren worden. Deze laatste dagen van 1949 waren voor Julie als een afsluiting van een zeer turbulent decennium. Er was ook zoveel gebeurd en veranderd in haar leven. Nog in 1939 had zij in het tropisch warme Soerabaya kerstfeest gevierd met haar vriend en aanstaande echtgenoot William C. Dobson. De oorlogsdreiging leek in 1939 nog op afstand te blijven van Indië. In 1999 had Julie aan een zoon verteld dat William altijd haar eerste en enige grote liefde was geweest. En haar tweede echtgenoot Anton dan?

Julie had Adolf Hitler indertijd een lachwekkend ventje gevonden. Haar moeder Charlotte was in 1935 via haar vriend lid van de Indische NSB geworden. Charlotte had gezegd dat zij lid was geworden omdat de Nederlands-Indische regering te weinig tegen zorgelijke opkomst van de Indonesische communisten en Indonesische nationalisten zou ondernemen. 

Binnen de Indische NSB’ers stond de ‘rassenzuivering’ (lees ‘weg met de Joden’) zoals die door de NSB in Nederland werd gepredikt niet hoog in het vaandel. Charlotte en haar vriend hoopten eerder dat de NSB’ers de vriendschappelijke banden met het verre Duitsland zouden versterken en dat Nederland en Duitsland als bondgenoten er op toe konden zien dat Japan Nederlands-Indië met rust zou laten. 

Julie had echter sterk de indruk gekregen dat het NSB lidmaatschap van Charlotte meer een opportunistische vluchtgedrag poging van Charlotte was geweest om haar vriend tegemoet te komen en zich te kunnen nestelen in zijn bedrijf en privé leven. Charlotte wilde méér zijn dan de Njai van mijnheer de Block. Mijnheer De Block was geen kindervriend en er was voor Julie en haar broertje Boy geen plaats in zijn relatie met hun moeder. Julie haatte het volgzame gedrag van haar moeder. Julie was laaiend over de plaatsing in pleeggezinnen van haarzelf en haar broertje omdat Charlotte meer bestaanszekerheid zocht in de armen van haar werkgever en minnaar. 

Er heerste grote werkeloosheid en armoede op Java, ook onder de Hollanders. Haar vader Ferdinand verbleef inmiddels in India en werkte daar als algemeen directeur op een suikerfabriek. Julie miste haar vader alhoewel zij begreep dat de liefde tussen hem en Charlotte volledig was weggesmolten en plaats had gemaakt voor ruzie over geld en de zorg voor de kinderen. Meer nog miste zij het speelse en intelligente karakter van haar vader. Hij had altijd oplossingen bedacht die soms onconventioneel maar wel vaak effectief waren geweest.

De inval en bezetting van Nederland door de Duitsers in mei 1940 was een zware schok geweest voor de Nederlanders in Indië. Koningin Wilhelmina was met haar regering naar Engeland gevlucht en de contacten met familie in Nederland verliepen moeizaam en werden sterk verminderd door de censuur en het wegvallen van de postverbindingen. In Indië werden Duitse inwoners gearresteerd. Maar ook personen waarvan men het soms vage vermoeden had dat zij met de Duitsers zouden sympathiseren waaronder ook Joodse Duitsers. Julie had op de middelbare school genoten van de lessen over  o.a. de Duitse filosofen zoals Goethe, Schiller en Nietsche en anders wel van de uitleg omtrent de verschillende filosofische en religieuze opvattingen en hun onderliggende tegenstellingen binnen en buiten Europa.

Het was voor Julie indertijd moeilijk te begrijpen dat landen met zulke grote denkers voortdurend tegen elkaar ten strijde trokken. Het was Ferdinand geweest die Julie had uitgelegd dat er meer was ‘tussen hemel en aarde’. Hij had Julie uitgelegd over het Hindoeïsme en het Boeddhisme  in Indië en over de rol van de Islam als samenbrenger van verschillende volkeren. Hij had aan Julie verteld wat de Theosofen in Bandoeng als wereldbeeld uit wilde dragen. 

Voor het eerste had zij gehoord over Jiddu Krishnamurti en Annie Besant. Haar moeder Charlotte en de baboe hadden het meer over goede en kwade geesten gehad (guna-guna) maar daar geloofde Julie al jong niet meer voor open. Julie had wel jeugdhelden zoals de schrijfster Kartini en was in januari 1948 zeer ontsteld geweest over de moord op Ghandi. Die had immers nauw samen gewerkt met Annie Besant maar had vooral gestreden tegen onderdrukking door het koloniale Britse bewind.

Julie was leerlinge op een streng katholieke  middelbare school in Bandoeng geweest. Behalve de strenge nonnen hadden er ook verlichte jonge Nederlandse leraren gewerkt die prachtig konden vertellen uit het oude testament en verbindingen maakten met de religieuze ontwikkelingen in Europa na de 14de eeuw. Buiten de school werd Julie omringd door Chinese tempels, Boedistische tempeles en heiligenhuisjes, Moskeën, Kerken en de vele eeuwen oude monumenten zoals de Borobudur. 

Julie leerde daarnaast de vele spirituele lagen van het geestlijk leven van de Javanen en andere volkeren op Java goed kennen door haar contacten met medeleerlingen en die allen een verschillende culturele achtergrond hadden. De door vulkanische uitbarstingen uiterst vruchtbare bodem lieten toe dat er meerder oogsten per jaar mogelijk waren en dat de natuur een ongekend weelderig karakter had. Het was een enorm verschil met het winderige en weinig spirituele Nederland waar Julie terecht was gekomen.

In de laatste dagen van 1949 dacht Julie veel terug aan haar leven in Indië. Waar was haar vader toch? En was hij nog met zijn nieuwe vrouw Norine Tweedie samen? Zij had vaak bij het Internationale Rode Kruis navraag gedaan. Er waren vage berichten uit India tot 1943 daarna was niets meer van hem vernomen. Pas in 1998 zou Julie voor het eerst vernemen hoe het haar vader was vergaan. Het huwelijk met de vele jaren jongere en Brits-Indiaase Norine Tweedie was op een dramatische mislukking uitgelopen in 1938. Hierna hadden onlusten in Bengalen de suikerindustrie gedeeltelijk plat gelegd en was Ferdinand opnieuw werkeloos geworden en werkte telkens tijdelijk bij verschillende ondernemingen rond Calcutta. In een apart hoofdstuk wordt later terug gekomen op de lotgevallen van Ferdinand. Er bevindt zich een dossier over hem bij het Nationaal Archief.

Julie had na de uiterst moeilijke jaren in Indië haar lichaam opnieuw terug gekregen na de eerste zwangerschap in 1947. Telkens als de meer dan 15 kilo extra gewicht van een zwangerschap zich om haar innerlijk hadden opgetast had Julie het gevoel gehad dat het nieuwe leven wat in haar groeide belangrijker was dan het verleden. Het leidde haar af van somber makende gedachten. 

De zwangerschappen gaven Julie de gelegenheid haar innerlijk te ordenen maar ook haar fysieke omgeving zoals de kinderkamer, het huis en haar dagindeling. Julie had dan een excuus om minder naar buiten te gaan. Zij kon graag en veel lezen of handwerken. Haar moeder Charlotte kwam regelmatig over uit Den Haag om mee te helpen in het huishouden. Veel hadden zij samen niet te bespreken daarvoor was er te veel gebeurd tussen hen. Praten over Indië was door Julie voortdurend afgekapt. Vergeten, aanpassen en integreren was haar devies. Indië was eind 1949 verleden tijd geworden.

Julie had ook een klein kledingatelier aan huis als aanvulling op het huishoudgeld. Haar weduwepensioentje was laag en op Anton kon zij niet altijd rekenen. Zijn inkomen als ‘handelaar’ was onbestendig omdat hij onder geen enkel beding bij een ‘baas’ wilde werken. Eigenlijk vond Julie het wel prima. Zij was hierdoor niet volledig afhankelijk van Anton. Hij moest maar voor zijn eigen zorgen opkomen vond Julie. De echtscheiding van zijn vrouw verliep uiterst moeizaam. Pas als het ‘haar’ kinderen raakte dan uitte Julie openlijke kritiek op Anton en herinnerde hem aan zijn verantwoordelijkheden. Julie zou haar verdere leven ‘iets’ achter de hand houden waardoor zij op het gewenste moment onafhankelijk verder zou kunnen. Het was een les die zij tijdens de oorlogsjaren op Java had geleerd.

Julie had het gevoel gehad dat de 1949 overdracht aan Indonesië ook voor haar het afsluiten van een onrustig en verdrietig tijdperk zou zijn. De verhalen over wandaden door de Nederlandse militairen tijdens de politionele acties in Nederlands-Indië druppelden nog weinig naar de openbaarheid. De Nederlandse militairen zouden uit Indië terugkeren en misschien zouden ook de boze blikken van de Amsterdammers minder worden. Julie had er genoeg van om telkens opnieuw te moeten antwoorden dat zij Nederlands kon spreken én schrijven. En ja, zij was in Indië geboren en zéér Nederlands opgevoed. En Indische meisjes waren toch zo ‘heet’ en had Anton niet altijd het gevoel dat hij zijn ‘trophee uit de gordel van smaragd’ moest verdedigen tegen de wellustige en opdringerige Amsterdamse mannen als zij samen naar de bioscoop gingen. Anton ‘blies’ zich zelf wat op en leek dan nog groter en sterker.

Anton woonde eigenlijk pas vanaf 1940 opnieuw in Amsterdam. In de jaren ervoor had hij o.a. in Alkmaar gewoond en ook voor een korte periode in Abcoude waar hij tuinman was geweest op het landgoed van de familie Paardekooper. Hij was in oktober 1940 getrouwd met zijn toenmalige vriendin. Zij trouwden vooral om praktische redenen. De Duitse bezetters hadden aangekondigd dat echtparen met kinderen meer distributiebonnen zouden krijgen dan alleenstaande personen. 

Tijdens de oorlogsjaren zou Anton’s sociale netwerk groeien met kennissen uit het ‘verzet’ en met name door zijn vriendschappen onder de vele zwarthandelaren. Het was een ‘vrij’ leven wat Anton ook na de oorlogsjaren met grote moeite op zou geven. Voor de oorlog had Anton grote sympathie gehad voor de SDAP ofwel de Sociaal Democratische Arbeiders Partij die in 1946 van naam zou veranderen in de Partij van de Arbeid. Die samen met de Katholieke Volks Partij de basis zouden leggen voor de huidige verzorgingsstaat.

In 1949 werd de Amerikanisering van Nederland niet alleen door het economisch noodzakelijke Marshallplan zichtbaar. Amerikaanse muziek en films waren populair maar ook de vele importproducten die via Amerika in o.a. Japan werden geproduceerd werden gretig afgenomen. Amerika en Rusland stonden inmiddels lijnrecht tegen over elkaar. Anton las Het Parool en stemde PvdA, was fel tegen het communisme en hield van auto’s. Een auto was voor Anton niet alleen een statussymbool maar ook een kleine afgesloten ruimte waarin hij zich zelf los kon maken van de dagelijkse zorgen. Anton kocht zijn auto's niet om zijn kinderen te vervoeren maar om 'zaken' te doen. 

Juliana tekent de soevereiniteits overdracht 27 dec. 1949


Ghandi 1942 


Jiddu Krishnamurti zou vanaf de jaren '80 opnieuw een grote inspiratiebron 
voor Julie zijn.




Een selectie van de auto's die Anton tussen 1950 en 1970 zou aanschaffen. Het waren er meer en de afmetingen van zijn auto's liepen gelijke tred met de stijgende welvaart in Nederland.

Anton verloor zijn Lloyd 300 door een ongelukje. De auto reed vanzelf zonder aangetrokken handrem de Herengracht in.

De Citroen 15CV vloog in 1954 op weg naar Alkmaar in brand
Toen kwam er een VW Kever in 1955






Daarna een Renault Dauphine, die zakte door de bevroren vijver tijdens sterke dooi.

1958 De kwekerij van Anton liep niet echt goed. Hij kocht een VW Busje en reed de Noord Hollandse markten af planten en opblaas beesten en ballen.
De kinderen bliezen zich van 06.30 tot 07.30 suf en Anton ging om 08.00 de weg op met een busje vol opgeblazen ballen, zembandjes en plastic dieren.


In 1959 kwam de eerste blauwe Borgward Isabella, die verhuisde mee naar Aalsmeer.


1960 elke zaterdag werd de auto gewassen door Anton


1962 De tweede en nu witte Borgward raakte te water en moest 'gestoomd' worden. Toch kwam er een nieuwe auto, de eerste Ford Taunus 17m. 
Ook wel de 'badkuip' genoemd.



1963 de kinderen van Anton nemen het waswerk over

1963 de tweede Ford Taunus in wat wufte kleurstelling

In 1965 alweer een nieuw model van de Ford Taunus


1966 voor een korte periode volgde er een witte Ford Zephyr speciaal voor de Nederlandse markt en bekend als politieauto in Engelse TV series. Deze auto lekte veel olie en nadat Anton een roedel eenden over het hoofd had gezien en tegen een boom botste werd het tijd voor de eerste Mercedes.




1967 Bussum - De Mercedes Benz 200 is de droom van elke jongen had Anton gezegd.


1970 Benz - Anton reed nu gemiddeld 3 tot 4 jaar met dezelfde auto


1970 Het laatste kind van Anton en Julie is inmiddels geboren. In de jaren '80 zouden er nog enkele Mercedes auto's volgen.


Soevereiniteitsoverdracht 1949 te Amsterdam