Boyolali en Julie, een Indisch meisje eind 2017 of begin 2018

Boyolali en Julie, een Indisch meisje eind 2017 of  begin 2018

Ons DNA is een puinhoop




Behalve de suikerindustrie op Java waar veel familieleden in Indië werkzaam waren is er ook de vermenging met inlands bloed en het koloniaal racisme wat  van grote invloed is geweest op de levens van de nakomelingen van Casper Frederik Deuning die als vierde generatie Deuning in Indië in 1842 in Soerakarta is geboren. Zijn jongste dochter was Charlotte de moeder van Julie. Charlotte werd geboren in het toen nog zeer landelijk gelegen Bojolali niet ver van Soerakarta (Solo). De dochter van Charlote heet Julie en is in 1920 geboren in de kraamkamer van het kleine ziekenhuis op het bedrijfsterrein van suikerfabriek Poerworedjo. 

Daar begon mijn denkbeeldige reis door verleden van Julie. De fabriek zou later een stationnetje krijgen. Jenar, genoemd naar de fabriek. Stasion Jenar heet het nu. Het stationnetje bevindt zich op minder dan twaalf kilometer van het stadje Poerworedjo wat nu Purworejo heet. Als ik mij omdraai zie ik in de verte de oude fabriek aan het einde van de brede weg. 




De Nederlandse taal is met het vertrek van de Nederlanders uit Indië vanaf 1949 langzaam verdwenen. Er moest een nieuwe nationale taal komen. Het Maleis wat mijn moeder naast de Hollandse taal leerde was maar  één van de vele talen en dialecten die er Indië werd gesproken. Julie groeide op in een wereld waar de verschillende talen in haar oren als één taal geklonken zullen hebben. 

Julie heeft maar kort op de suikerfabriek gewoond. Lang ben ik daar niet gebleven toen ik mijn reis in 2011 begon. Het werd een lange reis over Java langs veel suikerfabrieken en andere bijzonder plekken. Een reis die, hoe kan het ook anders ook terug ging in de tijd van vóór Julie's geboorte. 


In oktober 1946 vertrok Julie naar Nederland en verliet noodgedwongen maar opgelucht de haven van Tandjong Priok. "pour prendre congé" zou Julie voor haar vertrek in de krant laten zetten. Congé? Zou ze dan terug gaan keren? Was het afscheid van Indië maar voor korte tijd? Julie werd Jill genoemd in Indië. Zij had enige maanden voor haar vertrek te horen gekregen dat zij weduwe was geworden van William Dobson. Einde verhaal, uithuilen en opnieuw beginnen? Zo eenvoudig bleek haar verhaal niet te zijn. 


Het Ochtenblad (Batavia 24-10-1946)

Een Hollander heb ik mijzelf nooit gevoeld en ook geen Indo of Duitser. Maar wat ben ik dan wel? Wat zit er voor erfelijks in mijn bloed? Die tobberigheid zal mijn Duitse DNA wel zijn wat verweven blijkt te zijn met Perzisch bloed van lang geleden. Bloed wat na honderden jaren van rondtrekken door Russische landen via Polen naar Duitsland kwam en in Wesuwe, Xanten, Haren en Meppen voor een paar generaties tot rust zou komen. Uit die streek komt de grootvader van mijn vader's kant. Of zit die tobberige melancholie juist in mijn Javaanse bloeddeeltjes. En wat wordt je eigenlijk voor mens als die Javaanse deeltjes gemengd worden met Europees bloed. Een Euro-Indo of Euroindo? Die laatste klinkt eigenlijk al weer lekkerder.


Er waren al eeuwen eerder Deymann’s naar Nederland gekomen met familiebanden in Duitsland en nog verder in handelssteden aan de zijderoute. De duidelijkste sporen van de familie van mijn vaders kant beginnen via de oude kerkregisters in Meppen. 
De wijnhandel in Meppen van de twee broers Deymann draaide goed en er werd veel handel vervoerd via 'de turfroute' over het water dus. Het werd tijd voor een tweede filiaal in Groningen. Andere neven gingen in België wonen om daar likeur te gaan maken. Rond 1870 nam mijn Duitse overgrootvader Heinrich een koets vanuit het Duitse Meppen-Haren en dan de grens over om via Ter Apel vervolgens per trekschuit naar Groningen te reizen en daar het tweede filiaal te openen. 

Er kwam Hollands bloed in door het huwelijk van Heinrich met een meisje Koets. Een kwart eeuw later trouwde hun zoon en aldus mijn half Duitse grootvader met een meisje uit Den Helder. Mijn vader geboren in 1912 is dus een kwart Duitser. Een jaar of veertig eerder was mijn Hollandse andere overgrootvader (van mijn moeders kant) Francois Heijligers die in het Brabantse Grave is geboren, in Antwerpen getrouwd met een mooie Duitse vrouw, Julie Chün. Haar ouders woonden al jaren in Nederlands-Indië. En Francois had broers in het Indische leger.

Na verloop van tijd vertrok de familie Heijligers-Chün vanuit hun woonplaats Antwerpen via Amsterdam naar Batavia om zich aldaar te vestigen. Met zes kinderen, waarvan baby Jeanne Heijligers de jongste was. Francois had een baan gekregen als Officieel Translateur. Jeanne Heijligers trouwde achttien jaar later met zeeman Adriaan Hendrik van der Steur. Hun enige kind is een zoon en zou mijn grootvader Ferdinand Pieter van der Steur worden. 

Ferdinand werd verliefd op de Indisch ogende Charlotte Deuning die nog maar heel weinig Duits bloed over had omdat haar indertijd ongehuwde Duitse voorvader Michiel Dohning, vier generaties eerder in Indië was aangekomen (VOC schip 1728) en zou zoals het merendeel der Europeanen een relatie aan gaan met een inlandse vrouw. Zijn kinderen en kleinkinderen leefden in de daarop volgende generaties overwegend in concubinaat met Javaanse vrouwen. Er mocht immers niet getrouwd worden met inlanders. In veel gevallen zijn alleen de voornamen van de moeders bekend. Zoals bijvoorbeeld de naam Djeminem de moeder van Charlotte.

Charlotte en Ferdinand trouwden in 1921 en kregen samen twee kinderen. Eerst een meisje wat Julie werd genoemd en zij is mijn moeder. Toen een jongetje en dat is mijn oom. Er zit dus veel meer Duits-Javaans bloed in mijn lichaam dan ik thuis te horen had gekregen. Het werd een hele uitzoekerij want mijn vader wist niet meer dan dat zijn vader uit Groningen kwam. En mijn moeder vertelde dat zij een Hollandse vader had en haar moeder zou ‘een beetje’ inlands bloed hebben.
  
In het Nederlandse volkslied wat tot 1933 gezongen werd wordt mijn familie toch wel een beetje vreemd weg gezet. De Rotterdamse verffabrikant en dichter Hendrik Tollens dichtte in 1816 verhit door vaderlandsliefde:

Wien Neerlandsch bloed door d'aderen vloeit,
    
Van vreemde smetten vrij,

Wiens hart voor land en koning gloeit,
    
Verheff' den zang als wij:
Hij stell' met ons, vereend van zin,
    
Met onbeklemde borst,

Het godgevallig feestlied in
    
Voor vaderland en vorst.

Gelukkig blijkt uit het nieuwe nationale volkslied, het ‘Wilhelmus’ van 1932 dat mijn families toch meer verbonden zijn met de Duitsche en Javaansche Vorstenhuizen dan de zo van ‘vreemde smetten vrij’ houdende Hendrik Tollens had verondersteld.

ben ik, van Duitsen bloed,

den Vaderland getrouwe

blijf ik tot in den dood.

Een prinse van Oranje
ben ik,
vrij onverveerd,

heb ik altijd geëerd.

In dit liedje wordt er rond mijn familie een hoop recht gezet. Mijn Deutsche gründlichkeit heb ik dus niet zomaar meegekregen. Dat met die Koning van Hispanje is een soort fremdkörper (vreemd lichaam) in dat liedje. Maar ik kan echter wel een goed bereide Spaanse paella waarderen als er maar een pot sambal badjak in de buurt is. Het valt te raden of die sambal vookeur niet genetisch bedingt is. In één van mijn chromosoom ventrikels moet toch ergens het ‘ik wil nú sambal’ opgeslagen zijn. Sambal of Lombok wordt echter van ‘Spaanse pepers’ gemaakt en nu begrijp ik de link weer met het koningshuis van Spanje in het volkslied. Voor de tweede wereldoorlog behoorden de 70 miljoen Javanen ook tot het Nederlandse rijk. En dan leg je in zo’n volksliedje natuurlijk wél even uit waar de link met sambal/Spaanse peper vandaan komt.

Stel dat het waar is dat in ons DNA ook erfelijk materiaal is te vinden wat in nauw verband staat met ons denkvermogen, karaktereigenschappen, temperamenten, talenten, eetgewoontes, verslavingen wat maakt mij dan wie ik nu ben? Johann Wolfgang von Goethe de Duitse dichter en filosoof schreef al eind 1700 dat wat de mens ‘waarneemt’ opeengestapelde cellen zijn die door onze huid bijeen gehouden worden. Mensen, dieren en planten zijn zo verschillende omdat zij allen een zeer verschillende cellenopbouw hebben. Dat heet dan de metamorfosen leer. Goethe keek ook graag naar planten en bedacht toen ook nog even de fenomenologie. Daar bedoelde hij een manier mee om goed naar objecten zoals kunstwerken te kijken maar dan wel zonder énig vooroordeel

Dus als je dan heel erg goed naar bijvoorbeeld een Indo kijkt, dan zullen er per Indo maar heel weinig werkelijke en overeenkomende gelijkenissen zijn. Er kan door zo te ‘kijken’ dus nooit sprake zijn van‘Dé Hollander’ of ‘Dé Javaan’ en als die samen sex met elkaar hebben dat er dan weer een unieke Indo is geproduceerd. Waarom deze kinderen in Indië uit de mestiezencultuur en later het ‘vertrapte ras’ werden genoemd heeft meer een politieke betekenis die nauw verbonden is met het toenmalig koloniaal racisme uit Nederland.

Als je ongewild of niet, met politiek racistische motieven naar een bevolkingsgroep kijkt en daar etiketten opplakt dan ben je écht niet goed bezig. Waar je wel mee bezig bent is het aanzetten tot vooroordelen en met name met 'oordelen' en in het ergste geval haat. Als je dat aan oordelen doet dan ga je in de schoenen van de Rechter staan en dan lijkt het helemaal alsof je gelijk hebt. Goethe bedacht ook nog een kleurenleer en daar is de conclusie uitgekomen dat er door de werking van het licht eigenlijk altijd sprake is van een unieke kleur op een uniek moment. Dus negers zijn daardoor nooit ‘zwart’ en ‘bruinen’ zijn niet altijd met Javaan of Indo aan te duiden. Opvallend is trouwens dat de meeste witte mensen eigenlijk in veel tinten wit/roze voorkomen en blauw worden als zij het heel koud hebben en geel/groen worden bij ziekte of sterven. Bijzonder.

Goed kijken en onbevooroordeeld waarnemen vraagt dus niet alleen een ruime kennis van wat je zoal ‘te zien’ krijgt maar vergt ook een hoge tolerantiegraad en vooral eerlijkheid. Want als je te opgewonden raakt van wat je (niet goed) ziet of niet wil zien dan verval je al snel in vooroordelen. Als je eigenlijk wél beter weet maar het om allerlei redenen (domheid, macht, geld) niet wíl zien dan onderdruk je dus je eigen eerlijkheid en geweten en wordt je van observator een op macht of geld (of beide) beluste ‘onderdrukker’. De kennis van Goethe was na het faillissement van de VOC in1796  en ook nog niet toen Koning Willem I en II en III op de troon plaatsnamen doorgedrongen tot de lieden die Nederlands-Indië gingen besturen. 

Zelfs de slavernij werd pas in 1860 met veel moeite in Ned. Indië afgeschaft. Want Indië was er voor Nederland, en niet omgekeerd werd er gezegd. Tijdens mijn uitpluizerij en zoektochten kwam ik tot de achteraf weinig verrassende conclusie dat bijna alle familieleden uit de vorige generatie dus ook veel Deijmann’s via de marine, het leger of via de handel nauwe banden met Indië hebben gehad en zelfs in Japanse kampen geïnterneerd zijn geweest. Indië was veel meer aanwezig in Nederland dan men zich heden realiseert.

Rond 1899 had Conrad Theodor van Deventer uitgerekend dat Nederland eigenlijk een bedrag van 640 miljoen gulden aan Indië terug zou moeten betalen. Een ereschuld die besteed had moeten worden aan de noden van de Javaanse bevolking. Al vanaf Max Havelaar rond 1860 waren er geluiden en pas veel later protesten tegen de exploitatie van de inlanders. Toch zou het tot begin van 1900 duren voordat de ‘Ethische politiek’ werd ingevoerd. Meer basisvoorzieningen zoals medische zorg en onderwijs stap voor stap geïmplementeerd. Toch zou in 1940 nog geen 8% van de totale bevolking in Nederlands-Indië kunnen lezen en schrijven. En net zoals Goethe al voorstelde; als je de ontwikkeling van Nederlands Indië vanaf 1830 tot 1942 zonder oordelen en op eerlijke wijze zou observeren. Dan heeft Nederland zeer weinig ‘goeds’ gedaan vergeleken met hetgeen er is ‘weg’ gehaald. 

De oude Tempo Doeloe foto’s laten voor meer dan 90% de toenmalige lifestyle van de Hollanders en sommige geslaagde Indo’s zien. Er zijn echter buitengewoon weinig foto’s van inlanders of minder succesvolle Indo’s te vinden. In alle steden op Java werden er prachtige nieuwbouw wijken, pleinen, schoolgebouwen, kantoorgebouwen onder Nederlandse architectuur gebouwd. Er zijn Chinese of Arabische buurten die al minder mooi waren en buiten het zicht woonden de verpauperde Indo-Europeanen nooit ver weg van de kampongs waar de vele zeer arme inlanders woonden.

Natuurlijk zullen er mensen zijn die graag beweren dat Nederland een prachtige infrastructuur heeft achter gelaten en een westerse denkwijze met een wettensysteem die met aanpassingen door de eerste president Soekarno overgenomen kon worden. Maar velen vergeten hierbij dat de lokale bevolking het door hun harde werken en ondanks hun moeilijke omstandigheden mede mogelijk hebben gemaakt. Met de introductie van de ethische politiek rond 1901 steeg ook het aantal inlandse studenten en met hén het nationaal bewustzijn. Nederland heeft toen veel geld en mankracht moeten investeren in het beleidsmatig onderdrukken en in banen leiden van dit nieuw bewustzijn en dat onderdrukkingsbeleid is vaak op zeer hardhandige wijze uitgevoerd. Het is daarnaast een goede Nederlandse traditie geworden om wel onder voorwaarden ‘herdenkingen’ toe te staan maar niet de rekening te betalen.

Mijn in Indië wonende familieleden hadden allen gemengd bloed met als uitzonderingen Jeanne Heijligers, haar echtgenoot Adriaan H. Van der Steur en hun zoon (mijn opa) Ferdinand van der Steur. Omdat Jeanne en Adriaan al snel na hun huwelijk zijn gescheiden had Jeanne onvoldoende middelen om Ferdinand naar Nederland te sturen om hem aldaar te laten studeren. Mogelijk heeft de sterke moeder-kind binding ook een rol gespeeld. Indo’s hadden minder kansen dan Ferdinand, dat was zelfs in de wet geregeld. Slimme en beter opgevoede Indo’s hadden weer iets meer kansen dan de ongelukkige Indo’s die dichter tegen de kansarme inlandse groeperingen aan woonden. Mijn grootvader Ferdinand ging tot ongenoegen van zijn Hollandse moeder de fout in door een meisje te trouwen met een zeer hoog percentage inlands bloed. Jeanne kon zich zeer ergeren aan het indolente gedrag van haar schoondochter die ook nog eens twee zeer ongezeglijke  ‘bruine’ kinderen baarde. Het bloed kruipt waar het niet gaan kan mopperde Jeanne.

Het heeft mij en vele anderen indertijd zeer verbaasd dat ik als bloedjonge student binnen enige maanden bijna vloeiend Duits sprak. In Stuttgart waar ik terecht was gekomen dacht men dat ik uit Ostfriesland of Hamburg kwam vanwege mijn lichte accent. Zelf voelde ik mij geweldig thuis in Duitsland. Nooit eerder had ik zo serieus gestudeerd. Geweldige leraren die met groot enthousiasme vanuit hun fachbereich altijd zeer goed voorbereide lessen gaven. Na circa acht maanden werd ik op het Polizeirevier ontboden. Er lag bij de ‘Drogendienst’ een pakje uit Nederland op tafel waar ik een verklaring over moest aflegen. Het bleek een verrassing van mijn moeder te zijn. Een pakketje met Indische gedroogde kruiden. Omstandig wist ik uit te leggen hoe er allerhande Indische gerechten mee gemaakt konden worden. Toen ik na een uur verhoor weer buiten stond dacht ik; Mein Gott, ich bin ein Indo. 

Nooit eerder was ik zo heftig met mijn afkomst geconfronteerd geweest. Ach so, ihre Mutter stammt aus Indonesien. Er was bij mij een nieuw bewustzijn geboren. Ik was op het politiebureau uitgenodigd omdat ik anders was. Weer terug in Nederland vroeg ik mijn ouders naar onze afkomst. Maar ik kreeg nauwelijks antwoorden. Het was pas vijfentwintig jaar na de grote oorlog van 1940-1945. Beide ouders hadden ieder een ‘eigen’ oorlog meegemaakt. Pa in Nederland en Ma in Indië. Daar spraken zij niet over. Dat was ‘not done’. Voor mij betekende het dat mijn interesse naar drie andere fenomenen (denk aan Goethe) was gewekt – verdringing - ontkenning en relativering.

In die periode kreeg ik twee studieboeken die grote indruk op mij maakten. Het eerste was ‘Het onvermogen om te rouwen’ van het psychoanalisten echtpaar Margarethe en Alexander Mitscherlich. Waarin zij beschreven dat bevolkingsgroepen het vaak buitengewoon moeilijk vinden om te erkennen dat er sprake kan zijn van ‘collectieve schuld’. Waarbij je als volk leert toe te geven dat men zich collectief schuldig heeft gemaakt aan beslissingen en acties die rampzalig waren geweest voor een andere bevolkingsgroep. Door dit boek ging Duitsland zich afvragen waarom zij de ideologische kruistocht van Adolf Hitler en zijn trawanten massaal hebben omarmd. De Mitscherlich’s schreven een pleidooi om tot dieper zelfinzicht te komen in plaats van juridische processen te voeren naar ‘schuld of onschuld’. 

In Nederland is dit proces van zelfanalyse ruim na de tweede wereldoorlog en het afscheid van Indië in 1949 met horten en stoten op gang gekomen. En opnieuw wordt er gekozen voor ontkenning door juridische processen waarin het accent wordt verlegd naar compensatie bedragen. Denk hierbij aan de commotie rond het bloedbad van Rawagde.

Het tweede boek was Op weg naar een vaderloze maatschappij. Waarin Mitscherlich schreef dat de traditionele vaderrol na de eerste en tweede wereldoorlogen sterk was veranderd. Mijn moeder Julie kreeg veertien kinderen en haar Javaanse grootmoeder kreeg eveneens veertien kinderen. Maar de rollen die beide vaders innamen waren buitengewoon verschillend. Mijn Indische overgrootvader heeft al het mogelijke gedaan was om zijn kinderen een plezierige jeugd, opvoeding en studie te geven. Mijn vader zei bij gelegenheid tegen mijn moeder ‘het zijn jouw kinderen’ en liet vooral zijn zoons (ook de zoons uit eerder huwelijken) volledig aan hun lot over. 

Wat waren dit voor vaders? Mijn beide Hollandse opa’s zijn gescheiden van mijn oma’s en lieten hun kinderen min of meer in de steek. Wat  waren dit voor moeders die er zo vaak alleen voorstonden? En zo zijn er meerdere en steeds terugkerende patronen die kennelijk ‘meegeboren gedrag zijn’. Er zijn heden meer dan vijftig kleinkinderen van Julie die allen op een bepaald moment zich af zullen vragen wie ben ik en waar kom ik vandaan. Ieder mens wil uiteindelijk een eigen ‘verhaal’ hebben om de eigen identiteit te kunnen bepalen.

Natuurlijk ben ik tijdens het snuffelen aan de oude verhalen geconfronteerd met karaktertrekken van mijn ouders, grootouders en overgrootouders. En omdat ik zo van eerlijk en onbevooroordeeld schrijven houd moest ik verschillende keren diep ademhalen en uithuilen want die confrontaties met het gedrag en de ‘lifestyle’ van mijn ouders en hun ouders enz. vertelden ook aan mij waarom het in mijn leven soms geheel verkeerd ging en dan weer beter. Had ik maar eerder en méér geweten over mijn ouders en voorouders, daar had ik van kunnen leren. Dat mijn voorouders en ouders niet zo goed konden rouwen gaf ook weer problemen met troosten. Of anders wel met affectiviteit. Assertief waren zij zeker, dat hoort immers bij overlevers. Want dat waren zij. Dat zit ook in mijn DNA.

De dossiermap van Julie die zij na haar overlijden in 2001 ben ik pas eind 2010 gaan openen en lezen. Er zat veel boosheid in. En onverwerkt verdriet. Maar ook relativering van levensbedreigende situaties, martelingen, seksueel misbruik, racistische onderdrukking, gemanipuleerd worden, worstelingen met religie en ongeloof. Maar ook collectieve schaamte over hetgeen mensen elkaar aan kunnen doen. De opdracht was duidelijk. Ik ben gaan lezen, puzzelen, op onderzoek gegaan, gesprekken gaan voeren, verdrietig geweest om zoveel onverwerkt en nodeloos verdriet. 

Onderwijl ben ik behalve mijn moeder maar ook mijn opa’s, oma’s en voorouders dankbaar dat ik deze reis door hun verleden heb kunnen maken. Zij allen zijn geboren en opgeroeid in een maatschappij die met name vanaf de renaissance voortdurend aan dramatische en snelle veranderingen onderhevig was. Dat alle mensen weer afstammen van de eerste ‘bron-apen’ uit zuidelijk Afrika doet mij weer extra goed omdat ik alweer jaren met veel plezier in Afrika woon. Back to the roots heet dat toch? Soedah tóch dat mijn DNA een puinhoop is. 

Het landgoed met tuinen van Jan Deyman 
rond 1609 in de buurt van Amsterdam

1656 De anatomische les van Dr. Joan Deymann Amsterdam

Mathias Deymann Meppen 1799

1880 circa - Deymann likeur

1881 Jeanne Heijligers - We gaan naar Nederlands-Indië met de 
SS Prins Alexander vanuit de haven in Amsterdam


In 1890 en 1901 werden er twee jongetjes geboren
Adolf Hitler in Oostenrijk en Hirohito in Japan.

Beiden hebben met hun volgelingen grote invloed gehad 
op het leven van mijn ouders en vele andere vaders en moeders 
met name tijdens de periode 1939 - 1945

1945 Wachtende mensen bij een gaarkeuken in het 
Amsterdam waar ook Anton woonde


1945 Julie woonde nog In Indië - Borobudur met zicht op een vulkaan 

Een kampong op Java

Bandoeng rond 1915

1928 Suikerfabriek Delanggoe
Charlotte Deuning (links achter) omhelst haar broer Reinier. 
Naast Charlotte zit Ferdinand van der Steur

Vanaf 19 oktober 1945 tot eind april 1946 verbleef Julie tijdens de 
Bersiap periode in een gevangenis te Cheribon. 

Tussen 1943 en 1945 was zij in Indië op de vlucht en leefde als 
'Buitenkamper' op vele plaatsen op Java. 
Op de foto vrouwen in een gevangenis in Indië 1945.

1951 Julie in het midden en haar echtgenoot Anton links achter 
in Amsterdam

1996 Julie heeft zich in 1992 laten scheiden van Anton en woont vanaf 1993 
samen met haar vriend Carlo. De foto is gemaakt tijdens hun verblijf in Thailand. 
Julie durfde niet verder te reizen naar Indonesië. 


1996 In Thailand begon Julie te aan het schrijven van haar memoires. 

Het in 2011 opgestarte familieonderzoek bracht verrassende feiten 
aan het licht en is nog niet geheel volledig

Geen opmerkingen:

Een reactie posten