1945 – 15 augustus 2016 – TV
kijken naar de 15 augustus herdenking bij het Haagse Indisch Monument doe ik al
jaren niet meer. Het irriteert mij al jaren dat de oudjes, de overlevenden, de
getraumatiseerden, de vele lieve mensen die zich soms dagelijks en vrijwillig
inzetten voor de ‘Indische Kwestie’ niet op de eerste rijen zitten. De Bobo’s
en andere ‘hooggeplaatsten’ horen aan de zijkanten en achterin. Die behoren hun
plaatst te weten.
Ergens, ik weet niet meer
waar. Hoorde ik. Dat de Hollandse families Rutte en Dilling vroeger, dus vóór
1942. Véél geld hebben verdiend in Nederlands-Indië. De eerste echtgenote van
de vader van Mark Rutte zou in een Japans kamp overlijden. Vader Izaäk Rutte
hertrouwde met haar zuster. Mark heeft hierdoor drie oudere halfbroers.
Natuurlijk weet ik niet zeker of de familie Rutte ooit veel geld verdiende in
Indië. Vermoedelijk zijn het roddels.
Roddelen is een menselijke activiteit waarbij over iemand wordt
gesproken - in ongunstige zin en vaak onwaar - zonder dat de persoon in kwestie
bij het gesprek aanwezig is. Zo staat roddelen beschreven in de Wikipedia. Er
wordt nog aan toegevoegd dat het juridisch ook tot een ‘misdaad’ gerekend kan
worden.
In het Nationaal Archief bevinden zich duizenden dossiers met verklaringen door burgers. Opgenomen tussen 1945 en 1950 door de NEFIS. Ofwel de Netherlands Forces Intelligence Service. In 1941 opgericht als Nederlandse militaire inlichtingendienst en in 1942, nadat Japan Indië zou gaan bezetten naar Melbourne overgeplaatst. In september 1945 kwam de NEFIS weer naar Batavia.
In het Nationaal Archief bevinden zich duizenden dossiers met verklaringen door burgers. Opgenomen tussen 1945 en 1950 door de NEFIS. Ofwel de Netherlands Forces Intelligence Service. In 1941 opgericht als Nederlandse militaire inlichtingendienst en in 1942, nadat Japan Indië zou gaan bezetten naar Melbourne overgeplaatst. In september 1945 kwam de NEFIS weer naar Batavia.
De
dienst hield zich voornamelijk bezig met het verzamelen van inlichtingen
omtrent politieke groeperingen die mogelijk pro-republikeins zouden zijn en dus
tegen de terugkomst van de Nederlanders. Er kwam
ook een nieuwe afdeling burgerzaken bij. (Sectie V) Civil affairs
Intelligence.
Mijn
grootvader van moeders kant komt in verschillende dossiers voor. Ook andere
familieleden. De pro-republikeinse houding van grootvader Vander Steur werd hem
niet in dank afgenomen. Julie, mijn moeder zou ook verdacht worden van
republikeinse sympathieën. Zij zou immers volgens Bandoengse ‘kennissen’ met de
Japanners gecollaboreerd hebben. Die kennissen wisten dat al vanaf oktober 1945
op het NEFIS bijkantoor in Bandoeng te vertellen. Julie zou zelfs in december
1945 gesignaleerd zijn in Bandoeng.
Julie was echter al op 18
oktober 1945 door republikeinse groeperingen met 850 andere Indo’s en blanken
vastgezet in de Boei Lama gevangenis te Cheribon. Pas eind april 1946 zouden
deze gevangenen na zeven verschrikkelijke maanden per overvolle trein in
Batavia geruild worden voor een andere trein met door de Nederlanders gevangen
genomen republikeinen.
Al eerder schreef ik dat de
publicatie van het boek over Julie zoveel langer duurt omdat het uitzoeken en
verwerken van de dagelijks toenemende informatie geweldig veel tijd inneemt.
Het boek beschrijft niet alleen het verhaal van Julie maar ook de geschiedenis en
de positie van de zeer diverse Indo gemeenschap op Java.
Een geschiedenis die begint
als de familienaam van de moeder van Julie rond 1820 opduikt in Surakarta wat
heden Solo heet. Waar de oorspronkelijk Duits-Nederlandse familie Deuning al
enige generaties zonen levert aan het privé leger van de Sultan. Zonen die tot
Dragonder werden opgeleid.
rechts oom Charles Deuning
En over het werk van Thomas Raffles. Die als initiator word gezien van de wetenschappelijke geschiedschrijving van Indonesië met zijn in 1817 verschenen boek History of Java. Later zou Raffles adviseur worden van Willem 1. Die nooit Indië heeft bezocht maar wel in 1824 de Nederlandsche Handel-Maatschappij heeft opgericht. Om de handel met Nederlands-Indië te bevorderen ten gunste van de welvaart in Nederland en om de koninklijke zakken te vullen.
Dat lukte uitstekend door
vanaf 1827 de handel in opium te monopoliseren. Er werden meteen grote winsten
gemaakt die toe zouden nemen toen vanaf 1830 het cultuurstelsel werd ingevoerd.
Tot circa 1940 zou Nederland jaarlijks genieten van de vele jaarlijkse Indische
miljoenen guldens die nu miljarden euro’s zouden zijn.
Miljoenen die via de
Nederlandsche Handel-Maatschappij naar Nederland werden overgemaakt. De NHM
heet nu de ABN. Op de hoofdrekening van de ABN staat momenteel een bedrag van
meer dan 3 miljard Euro winst. Een fijn bedrag wat uitstekend gebruikt zou
kunnen worden om de Backpay claim eindelijk eens op te lossen.
De inkomsten uit Indië zijn
immers over de ruggen van miljoenen Inlanders en vaak met grote loyale steun
door honderdduizenden in Indië geboren Indo’s vergaard. Maar ook door bijvoorbeeld
de Ambonezen en andere aan het koningshuis getrouwe medelanders. De blanken uit
Europa hadden weliswaar de leiding maar zonder de onderdrukking en uitbuiting
van de inlanders en Indo’s hadden zij nooit zoveel kunnen verdienen.
De in Indië aanwezige Hollanders hadden al ver voor 1942 een groot
inlichtingen netwerk waarmee de relatief kleine groep Hollanders met het
wetboek, militairen en de politie de boel uitstekend onder controle hielden met maar een
doel. Zorgen dat er optimaal geld werd verdiend voor persoonlijk gewin én voor de Nederlandse Staat.
Een land ondemocratisch
regeren lukt prima door meningsverschillen en roddels om te zetten in
vergrijpen en misdaden. Door Indo’s iets meer te betalen voor geleverde
diensten dan de Inlanders en iets meer opleidingskansen te gunnen. Wordt de
onderlinge haat en jaloezie weer bevorderd. En zodoende kan je dat als heersers
weer ‘wettelijk’ aanpakken. Als extra controle element zorg je als land voor de
komst van blanke cultuurbrengers. Zendelingen, onderwijzers, westerse
artistieke activiteiten, enz. Waar je als Inlander of Indo aan mag deelnemen
als je ‘er aan toe bent’.
De Indo ontleende een
gedeelte van zijn status aan zijn erkenning als Nederlander. Als staatsburger.
Zij betaalden in Indië belasting, spaarden voor hun pensioenen. Konden eigen
inboedels aanschaffen. Soms land kopen en huizen bouwen. Toch vreemd dat de
bijna 300.000 Indo’s die vanaf 1945 naar Nederland moesten vluchten hun eigen
overtocht moesten betalen.
En soms jarenlang mee
moesten (af)betalen aan de eerste opvang in Nederland. Geen compensatie kregen
voor geleden verliezen en geen achterstallige salarissen vergoed kregen. Daar
wordt je sprakeloos van. Later werd dat het Indisch Zwijgen genoemd. En dat
Indisch Zwijgen heeft bepaald niet voor eenheid onder de Indo’s gezorgd. Wel voor nare roddels die ook nu weer hun kop opsteken rond het Indisch
Platform en de Backpay affaire.
Toen ik ongeveer twaalf
jaar oud was kwam er drie huizen verder een nieuwe familie wonen. De
doorzonwoning was maar twee maanden leeg geweest. De nieuwe kinderen stonden
wat onwennig bij het hekwerk van hun nieuwe voortuin. Hallo hoe heten jullie.
Maureen, Joyce, Peter en Ankie. Peter en ik waren ongeveer even oud. Peter had
mooi golvend zwart haar en een bruin getinte huid. De meisjes hadden lang zwart
haar en mooie donkere ogen. Peter en ik leken eigenlijk op elkaar. Zijn jullie
Indisch?
Een blok verder woonde een
Ambonese familie. Zij waren kleiner van stuk dan wij. Thomas was mijn vriendje.
Wij zaten in de zelfde klas. Thomas had een bril. Hij had een grote gitaar waar
hij bijna achter verdween. Samen zongen wij wel eens liedjes op school. Zoals
My Bonnie is over the ocean. Indo jongetjes zongen toen veel en graag.
Bij Thomas thuis op bezoek
gaan kon niet. Vader heeft het moeilijk zei Thomas. Waarmee vroeg ik. Met
Holland zei Thomas, want hij is vroeger soldaat geweest. En nu is hij boos op Nederland. Meer kreeg ik
niet te horen.
Al eerder hadden wij een
Indische familie ontmoet. De moeder bleek een kind te zijn van een zus van onze
Indische oma. Haar eerste echtgenoot was omgekomen aan de Birmaspoorweg. Haar
tweede echtgenoot was een oud KNIL soldaat. En lieve man die dag en nacht nare
beelden in zijn hoofd kreeg. Van de interneringskampen en daarna zijn aandeel
in de strijd tégen de republikeinen. Hij was het gelukkigst op z’n werk. Een
tropische kas vol met rode rozen. Mijn kinderen, zo noemde hij de rozen. Het
zijn net mensen zei hij: mooi maar met scherpe doornen.
De grootmoeder van Maureen,
Joyce, Peter en Ankie verscheen aan het hek. Zij was een fors gebouwde Indische
met zeer Hollandse trekken. Met haar wat scherpe stem vroeg zij. Zijn jullie
Indisch? Ja, onze moeder wel. Hoe heet zij dan met haar meisjesnaam? Van der
Steur. Oh een van der Steurtje zei de oma. Hun moeder is een Steurtje riep zij
naar haar schoondochter en zoon die in de deuropening stonden! Maureen, Joyce,
Peter en Ankie komen jullie maar naar binnen zei de oma. Op de achtergrond
zagen wij de frêle moeder die een Chinees-Indische uitstraling had. Oma was
duidelijk de baas.
Thuis vroeg ik aan moeder
Julie. Ma, wat is een ‘Steurtje’? Hoe kom je daarop zei moeder. Nou de nieuwe
buurvrouw, die oma van hun. Zij keek zo raar toen ik zei dat jij van der Steur
heet. Onze oma luisterde mee. En vroeg. Hoe heetten die nieuwe buren. Wij
noemden de familienaam. Oma en moeder keken elkaar aan. Oma fluisterde ‘oh uit
Bandoeng’ en keek gespannen naar Julie. Ma zweeg en draaide haar hoofd naar het
raam. Keek langdurig naar buiten. Er hing een stil verdriet om Julie heen.
De nieuwe buur oma had
voortaan liever niet dat wij met haar kleinkinderen speelden. Mijn Indische oma
plaatste de mysterieuze opmerking ‘ach, dat mens komt van Makassar’. Pas veel
later zou ik horen dat ‘Steurtjes’ veelal gemengdbloedige weeskinderen waren
die in het gesticht van Pa van der Steur werden opgevoed. Kinderen die veelal
door Nederlandse soldaten of ambtenaren waren verwekt bij inlandse vrouwen. Als
de diensttijd er op zat vertrokken de soldaten naar Nederland. Zonder ooit hun
kinderen erkend te hebben of enige zorgplicht te voelen.
Pa van der Steur was een échte
oom van Julie en heeft gedurende 46 jaar meer dan 7000 kinderen opgevangen en
een opvoeding gegeven. Gerard de broer van Julie is vanaf 1935 tot maart 1942
ook een kind van Pa geweest.
Julie, mijn moeder. Werd in
het naoorlogse Bandoeng voor Jappenhoer uitgemaakt. In de geheime archieven van
het Nationaal Archief bevinden zich tientallen verklaringen van hoofdzakelijk
Indo’s die in augustus 1946 aan de teruggekeerde Nederlanders zonder concreet
bewijs wisten te vertellen dat o.a. Julie met de Japanners zou hebben ‘gecollaboreerd’.
De naam van de nieuwe buren, van die oma met die snerpende stem. Komt ook voor
tussen de verklaringen uit Bandoeng.
Julie was in 1944 wel eens in
Bandoeng gesignaleerd. In een Japans kakikleurig uniformjurkje. Met de
afbeelding van een roze bloesem op de linker borst geborduurd. Japanse burgers
en Indo’s die voor de Japanners werkten droegen dat embleem.
De inlandse bevolking en circa
70.000 Indo’s waarvan het merendeel vrouwen met kleine kinderen waren niet in
de kampen opgeborgen. Veel Indo mannen wel. Die waren immers gemobiliseerd
geweest dus militairen en die werden wel in kampen opgesloten. Zoals de broer
van Julie die al in april 1942 was opgesloten en in december 1942 via Singapore
naar Thailand vervoerd zou worden om aan de Burmaspoorweg te werk gesteld te
worden. Julie en haar broer Boy zouden elkaar in mei 1946 weer zien.
In aanvang was de inlandse
bevolking pro-Japans waardoor de buiten het kamp verblijvende Indo-Europese
groeperingen zich zeer behoedzaam door het ontwrichte Java moesten bewegen.
Vanaf 1943 werd het de inlandse bevolking duidelijk dat Japan geenszins van
plan was Indonesië onafhankelijk te laten worden. Japan gebruikte Java de
inwoners van Java om met name het leger en de Japanse bevolking te voeden.
De Japanse regering kocht
voor bodemprijzen meer dan de helft van de vaak onder dwang geproduceerde voedselproductie.
Waardoor er ook onder de Inlandse bevolking een groot tekort aan voedsel
ontstond. De grote hongersnood vanaf begin 1944 heeft op Java meer dan 2
miljoen levens gekost. Pas enige maanden na de capitulatie van Japan in
augustus 1946 verbeterde de voedselsituatie enigermate.
Vanaf januari 1946, dus
vijf maanden na de capitulatie van Japan en ná de bloederige Bersiap periode
waarin de Indonesiërs zich tegen de ‘bevrijders’ keerden. Werd het iets minder
onrustig maar was het nog steeds gevaarlijk in grote delen van Bandoeng. Over
de periode ná de capitulatie van Japan in augustus 1945 is genoeg te lezen in
boeken en via het internet.
Uit de verslagen in de nationale
archieven valt op te maken dat grote groepen Indo’s elkaar tijdens de bezetting
en na de moeilijke jaren het leven zuur maakten met verdachtmakingen op basis
van roddels. Iedereen die het wellicht een beetje beter had gehad gedurende de
bezetting had vast wel met de Japanners geheuld. Achteraf bleek ook dat het
geroddel in en buiten de kampen vaak als nieuwsfeiten werden gepresenteerd en
tegen beloning door meeluisterende inlanders aan de Kempeitai of de politie
waren doorgegeven.
Op 5 augustus 1946 heeft
Julie een zes pagina’s lange verklaring afgelegd die haar geheel en al zou vrij
pleiten van enige collaboratie met de Japanners. Toch bleven er tot ver in 1947
verklaringen binnen komen. Over Julie en vele anderen die ‘fout’ geweest zouden
zijn. Roddels en achterklap. Al ver voor de Japanse bezetting waren roddels en
achterklap uitzonderlijk populair in Indo kringen. De Indo’s bevonden zich
immers al tientallen jaren ingeklemd tussen de blanke overheersers en de
inlandse bevolking. Zij verdienden voor het zelfde werk als de blanken vaak
minder dan de helft. En hadden zelden de kans om hogerop te komen dan hun
blanke collega’s die het zelfde werk deden.
Onder de honderdduizenden Indo’s
waren de tegenstellingen zeer groot. Er waren weinig Indo’s die op het hoge
welvaartsniveau van de blanken leefden en veel meer Indo’s die niet meer dan
een bamboe hut in een kampong bezaten. Hierdoor ontstond er veel haat en nijd
onder de Indo’s. Op een eiland waarvan in 1940 circa 90% van de bevolking niet
kon lezen en schrijven.
Er waren Indo’s die een
erkende Nederlandse status hadden en er waren nog meer Indo’s die niet erkend
waren door de Nederlandse regering en na de Indo uittocht naar Nederland vanaf
1945 niet weg konden komen. Velen van hen hebben later Indonesische namen
aangenomen om gevrijwaard te blijven van discriminatie en pesterijen door de
Indonesische bevolking.
Het onderlinge wantrouwen
onder de eerste generatie Indo’s die naar Nederland kwamen is kennelijk ook in
2016 niet afgenomen. Ook velen onder de tweede generatie Indo’s waar ik bij
hoor, heeft de neiging tot het aanhoren van roddels en nemen dan de beslissing
om op basis van de roddels personen sociaal uit te sluiten of zelfs
publiekelijk af te branden via de heden zo populaire sociale media.
De al zeventig jaren
lopende Indische kwestie of ‘backpay’ claim richting de Nederlandse overheid. Word
tot op de dag van vandaag omgeven door boze zich terugtrekkende Indo’s die het
niet eens kunnen worden over de te volgen aanpak. Gevolgd door verwijten, ruzie
en roddels over de te volgen aanpak rond de claim om tot uitbetaling over te
gaan van achterstallige salarissen en compensatie voor geleden verliezen van
bezittingen.
Het kost mij echter geen
enkele moeite om géén namen te noemen. Dat wordt een zinloze en smakeloze
exercitie, en ik wil er onder geen beding aan mee doen. In de afgelopen jaren
hebben ik veel fantastische en lieve Indo’s uit alle etnische geledingen gesproken.
Indo’s van de generatie van vóór de oorlog in Azië die naar Nederland moesten
vluchten en ontmoetingen met hun in Nederland geboren kinderen. Waar ik er zelf
ook een van ben.
En allen hebben verhalen
over verlies, over minachting op Java en later in Nederland, over
zwijgzaamheid, over onverwerkte trauma. Over vaders die mysterieus driftig
werden of veel te gesloten waren. Over moeders waarvan je wist dat zij
innerlijk dagelijks huilden. Over ouders die ’s nachts vreselijk dromen hadden.
Verhalen van hun kinderen die mee moesten lijden met het onbegrepen verdriet
van hun ouders. Of zij wilden of niet.
Julie heeft vanaf
oktober 1942 tot april 1943 voedsel, geld, medicijnen en kleding uitgedeeld in
een van de armste wijken van toenmalig Bandoeng. Julie maakte deel uit van een
kleine verzetswerkgroep die elkaar alleen bij voornaam kenden. De middelen
werden gefinancierd uit de weg geboekte Postbank tegoeden. De militaire Japanse
politie werkte nauw samen met de geheel van blanke invloeden gezuiverde
nationale politie. Op zoek naar verdwenen tegoeden en verzetshaarden.
Vanaf april 1942 tot ver in
1943 hebben honderden Indo’s en blanken hun verzet met langdurige martelingen
en vaak de dood door onthoofding moeten bekopen. Julie werd gedwongen de
onthoofding van twaalf gevangen genomen Europeanen, Indo’s en Ambonezen bij te
wonen.
Charlotte de moeder van
Julie leefde indertijd samen met een Hollander die een grote wasserij had. Hij
werd in april 1942 in een kamp opgesloten. Evenals de schoonmoeder van Julie. Daar
zouden beiden ook overlijden. Charlotte werd gedwongen de wasserij aan de
Merdikaweg voortzetten. Haar klanten werden Japanse officieren en Japanse
burgers. Julie werd als marine officiersvrouw in 1942 uit haar huis in
Soerabaya gezet en woonde met haar twee kleine kinderen van twee en een jaar
oud enige tijd in het grote huis bij de wasserij in Bandoeng.
Vanaf januari 1943 werden
haar collega’s in het verzet in de daarop volgende maanden door de Kempeitai
ofwel de zeer gevreesde Japanse politie met hulp van de nu geheel uit
Indonesische politieagenten bestaande nationale politie gearresteerd en
afgevoerd naar gevangenis om langdurig verhoord te worden. Uit voorzorg heeft
Julie in maart 1943 elders in Bandoeng een kamer gehuurd en haar oudste kind
bij haar moeder achtergelaten. De jongste bij een oud PTT collega.
Eind april 1943 is Julie door
de Kempeitai gearresteerd. Zij werd verhoord met hulp van mijnheer Ono een
Japanner die al jaren op Java had gewoond. Julie had een nichtje. Deetje werkte
als winkelhulp in de juwelierszaak van mijnheer Ono aan de Bragaweg. Al eerder
was de Indo bevolking gewaarschuwd voor de loslippigheid van Deetje. Pas in 1996
heeft Julie een heftig gesprek gehad met Deetje. Deetje vertrok diep beschaamd
naar huis.
Julie werd opgesloten in
een gevangenis waar hoofdzakelijk Ambonese militairen werden vastgehouden. Na
een week mocht Julie opeens naar haar huurkamer terug. Enig dagen laten werd
zij ’s nacht verrast door het hoofd van de Kempeitai en de Indonesische
toenmalig commissaris van politie. Zij werd geslagen, verkracht en telkens
opnieuw verhoord. Na enige dagen werd haar voorgehouden: of je gaat voor ons
(de Kempeitai) werken of je kinderen, je moeder en andere familie overleven het
niet.
Eind mei 1943 wordt Julie
gedwongen naar Jakarta te vertrekken. Zij wordt tewerkgesteld als animeermeisje
in een bar-restaurant met bordeel waar Japanse officieren afspraken met bemanningsleden
van de vele Duitse onderzeeërs die rubber en ander belangrijk materiaal vervoerden
voor de Duitse legermacht. Omdat Julie vloeiend Duits spreekt moest zij de
Duitsers afluisteren.
Enige maanden later
ontmoette Julie een schoolvriendin uit Bandoeng. Marie was een Japans-Hollands
meisje. Rond 1930 woonden er circa 6000 Japanners op Java. Velen werden later gedwongen
door de oplopende spanningen Indië te verlaten. Of werden anderzijds gesommeerd
naar Japan te komen. Na de bezetting door Japan werden de Japanners die o.a.
Java goed kenden door het Japanse leger ingezet als tolk, spion en bestuurder
(zij werden economen genoemd) van de geconfisqueerde Nederlandse overheidsinstellingen
en bedrijven.
Marie werkte met haar
Japanse echtgenote in een Japanse Sakurawinkel. Een winkel waar Japanse
militairen en burgers hun inkopen konden doen. Marie zou de eerste zijn aan wie
Julie zou vertellen dat zij zwanger was. Het zou in het voordeel van Julie zijn
om de zwangerschap uit te dragen. Want hierdoor zou zij haar gedwongen baan in
het bordeel niet voort kunnen zetten. Door bemiddeling van Marie kon Julie in
december naar het hoofdzakelijk door Chinezen bewoonde Cheribon vertrekken.
Julie werd met goedvinden
van de Kempeitai in huis geplaatst van landbouwkundig ingenieur mijnheer Okuda.
Overdag moest zij Okuda bijstaan als secretaresse op het kantoor van de voor de
Japanners belangrijk Mestfabriek Java in de haven van Cheribon. Die bevond zich
op korte afstand van de oude Boei Lama gevangenis.
’s Avonds en ’s nachts moest Julie mijnheer Okuda gezelschap houden
en de glazen bijvullen van de lokale Kempeitai leiding die met veel drank bij
moesten komen van hun acties. Na de bezetting zou blijken dat er juist in
Cheribon veel Chinezen en inlanders zwaar hebben geleden onder het Kempeitai
schrikbewind.
Eind maart 1944 werd de
baby ‘dood’ geboren en begraven op het kerkhof van Cheribon. Julie kreeg hierbij
hulp van twee bevriende Nederlands-Indische dames die een klein restaurantje
dreven niet ver van het station van Cheribon. Julie heeft later onnoemelijk
veel verdriet en schuldgevoelens over de dood van deze baby gehad. Ondanks de gruwelijke gedachte dat het kind een Japanse
vader zou hebben. Had zij het gevoel een moord gepleegd te hebben. Na haar vlucht naar
Nederland heeft zij getracht haar schuldgevoelens te compenseren met de
geboorte van twaalf kinderen die zij met haar nieuwe echtgenoot Anton zou
krijgen.
Julie moest regelmatig met
Okuda mee naar Batavia en had daardoor ook de mogelijkheid om Marie te bezoeken.
Door het persoonsbewijs en uniform met die mooie geborduurde bloesem van Marie
te lenen had Julie de kans om in 1944 enige keren naar Bandoeng te reizen. Om
haar kinderen en moeder te bezoeken. Na de capitulatie van Japan en vanwege de ernstige onrust in Cheribon kon Julie pas in oktober 1945 het huis van Okuda verlaten.
Bij het station van
Cheribon werd Julie op 18 oktober 1945 door de republikeinse politie
aangehouden en voor zeven maanden in de lokale Boei Lama gevangenis opgesloten.
Eind april 1946 werden deze gevangen per trein geruild voor een trein met de door
de Hollanders gevangen genomen republikeinen.
Toen Julie in juli 1946
voldoende was aangesterkt en haar moeder en twee kinderen in Bandoeng wilde
ophalen. Bleek haar ex-collega van de PTT haar pleegkind of wel het tweede kind
van Julie. Niet af te willen geven en startte de ‘Julie is een Jappenhoer’
campagne. Julie heeft toen een heldere verklaring afgelegd die haar volledig
zou vrij pleiten. Maar het kwaad was al geschied. Julie was een Jappenhoer.
Julie heeft achteraf zeer
geleden over de narigheden die over haar rond werden verteld. Nooit is zij
bedankt voor hulp die zij met gevaar voor eigen leven heeft verleend aan de
arme bevolking van Bandoeng. Wel sprak zij altijd ontroerd haar grote
bewondering uit voor de sterke en zo aan Nederland loyale Ambonese gevangenen.
Die haar vaak moed en kracht in hebben gesprokken toen Julie verschillende
maken enig tijd in de gevangenissen van Bandoeng door moest brengen. Waaronder
het bijwonen van onthoofdingen van haar collega’s uit het verzet.
Julie had niet alleen bewondering
voor de sterke en loyale Ambonese militairen en hun vrouwen maar ook voor de Menadonese
en Timorese vrouwen die onder buitengewoon
moeilijke omstandigheden hun kinderen in het vijandige Bandoeng alsnog
groot wisten brengen. En zou haar derde peetkind de Ambonese Juliette Nanlohy,
ooit geweten hebben van wie zij haar voornaam heeft gekregen?
In de afgelopen zeventig
jaar hebben honderden Indo’s, maar ook Hollanders zich met veel inzet
ingespannen om de Backpay claim op de Nederlandse overheid aan te kaarten, in
leven te houden en uitgekeerd te krijgen. Het gaat om twee hoofdzaken. Erkenning en vergoedingen.
Een overheid die zich vanaf
1946 weet te verschuilen achter vaagheden, ontkenning, relativering en een
geolied werkend ambtenaren apparaat wat onder de telkens wijzigende regeringen
fantastisch heeft meegeholpen de doofpotten met Indische ellende te vullen.
Claims af te wijzen met nieuw bedachte wetjes. En af en toe en onder strikte voorwaarden
een fooi werpend naar de overlevenden.
In een land waar bijna
iedere Nederlander na 5 jaar Duitse bezetting in het verzet gezeten zou hebben.
In een land wat als eerste Westerse land meteen een nieuwe oorlog begon. Om
Indonesië zo snel mogelijk op nieuw in te lijven want de inkomsten uit Indië
waren altijd uiterst lucratief geweest. In een land met een regering die de
Amerikaanse hulpgelden om Nederland op te bouwen voor 50% zou besteden aan de
opbouw van een nieuw leger om Indië weer in te kunnen nemen.
Een leger bestaande
uit jonge Hollandse jongens van soms nog geen zeventien jaar oud die vlak na de
oorlog Indonesië moesten ‘bevrijden’ van die primitieve moordende
republikeinen.
De Nederlandse overheid en
de ambtenaren hebben vaak prima kunnen profiteren van het gebrek aan eenheid onder
de Indo groeperingen die min of meer gedwongen moesten samenwerken om de
Backpay claim bespreekbaar te houden. De achterklap zoals ook Julie het in het
oude Bandoeng had beleefd was echter ook mee gekomen uit het oude Indië.
Pas vanaf begin jaren zeventig
in de vorige eeuw begon de Indo gemeenschap in Nederland zich meer te uiten. De
roep om erkenning en herdenkingen werd steeds luider. Oudere Indo’s bleken vaak
kwalen en gedrag te vertonen die gerelateerd konden worden aan onverwerkte
trauma. Aan niet begrepen zijn. En het onvermogen om zich te kunnen uiten.
Onder Indo’s was al direct na aankomst in Nederland de gewoonte ontstaan om
elkaar ‘je moet het maar vergeten, het is voorbij’ in te praten.
Maar juist het niet kunnen
praten over het geleden verleden. Het verbitterde zwijgen. De ingehouden woede
over de koude ontvangst na aankomst. Het uitblijven van achterstallige
salarissen en vergoedingen. En het vol heimwee verorberen van de heerlijkste
hapjes op de Pasar Malam’s. Helpen niet mee aan de verwerking. Maar zorgen voor
ingehouden boosheid, irritatie en opnieuw weer die roddels en achterklap.
De vele ruzies en
voortdurend uiteenvallende stichtingen die als doel hadden ‘erkenning en
backpay’ hebben de zo op doofpotten verzotte overheid geweldig geholpen om de
backpay discussie voortdurend vast te laten lopen. In de afgelopen maanden van
dit jaar heeft het Indisch Platform, wat zou bestaan uit vertegenwoordigers van
een 25tal stichtingen een klein succes weten te behalen. Er zou 25 miljoen Euro
beschikbaar gesteld worden aan ‘overlevenden’ waarvan er sommigen bijna 100
jaar oud waren.
Kennelijk was het Indisch
Platform onvoldoende voorbereid op dit vooralsnog kleine succes vlot en
afdoende te verwerken richting een voorspoedige uitkering. Het gaat immers in
een later stadium om een bedrag van meer dan 3 miljard Euro. Zoals al eerder
was gebeurd bleek de uitkerende instantie, de Sociale VerzekeringsBank niet
voldoende voorbereid te zijn op hun taak. Kende de dossiers niet. Had al oude
archieven af laten voeren. Terwijl er een ware hausse van telefoontjes en e-mails
ontstond die géén van de aangesloten stichtingen van het Indisch Platform wist
te verwerken.
Eén lid van het Indisch
Platform nam haar verantwoordelijkheid toen bleek dat de Sociale Verzekeringsbank
en andere gesubsidieerde instellingen de beslissing van de overheid om tot
uitkering over te gaan aan een relatief kleine groep overlevenden niet wisten
te verwerken. Peggy Stein legde haar Amsterdamse goedlopende bedrijf voor enige
maanden stil om samen met haar medewerkers de duizenden vaak zeer emotionele
telefoontjes en mails te beantwoorden. Een kantoor met salarissen en alles er
op en eraan kent uiteraard een uurprijs. Ik hoop van harte dat alle gemaakte
kosten vergoed worden.
In plaats van Peggy Stein
en haar medewerkers te steunen en met haar mee te denken kwam men vanuit het
Indisch Platform met verwijten en soms agressie maar geen concrete hulp om
Peggy Stein en haar medewerkers bij te staan. Terwijl duidelijk was dat deze
eerste 25 miljoen de opstap zou kunnen zijn naar een volgende stap. Om tot een
finale oplossing te komen. Ofwel de uitbetaling van een bedrag van circa 3
miljard Euro. Een bedrag wat immers te vinden is bij de ABN de voormalige NHM
bank van Koning Willem 1.
De huidige voorzitter van
het Indisch Platform hult zich in minzaam lachend en geheimzinnig zwijgen.
Alsof de door het Indisch Platform opgenomen taak afgerond zou zijn. Misschien
is een korte pauze een goed idee. Een pauze om de zeventig jaar Backpay geschiedenis
op een rijtje te zetten. Exclusief roddels en verwijten. En opnieuw dóór te
strijden voor erkenning met een verjongd 2.0 en 3.0 Indisch Platform die samen
met een of meerdere juristen het debat weer op gang brengen.
In november 1946 had het
schip uit Batavia waarmee Julie naar Nederland zou vluchten een korte stop
gemaakt in Napels. Julie had toen uit willen stappen. Niet naar Nederland
gewild. In 1977 kocht zij een klein huisje in San Remo. Na haar scheiding in
1992 vertrok Julie voor goed uit Nederland. In Italië voelde Julie zich vrij.
Nooit werd haar gevraagd: kom je uit Indië? Julie zou in 2001 overlijden.
Julie en ik waren zeer
ontroerd toen wij rond 1996 in San Remo samen Het verstoorde leven van Etty
Hillesum lazen. Julie overwoog indertijd haar levensverhaal te schrijven naar
aanleiding van het boek. Na verschillende pogingen hield Julie er mee op. De
pijn kwam te veel naar boven. Pijn van de gebeurtenissen en roddels in Indië en
later de gedwongen assimilatie in Nederland.
Liever onderging zij de
prikkende pijn van het planten van de honderden kleine cactussen die Julie zou
planten op de glooiende oostzijde van haar zo aan Java denkende tuin in San
Remo. De door Julie nagelaten aantekeningen zijn de aanleiding geworden om het
verhaal van Julie in boekvorm te publiceren.
In 1942 schreef Etty
Hillesum op vrijdag 3 juli in haar dagboek:
"De omstandigheden, de goede en de
slechte, moet men aanvaarden, wat niet belemmert dat men zijn leven eraan kan
wijden de slechte te verbeteren."