Boyolali en Julie, een Indisch meisje eind 2017 of begin 2018

Boyolali en Julie, een Indisch meisje eind 2017 of  begin 2018

Dromen over ‘duisternis tot licht’ en ‘openbaarheid, dat is de enige school van politieke opvoeding’.

Oktober 2017 - Krabbels zo noem ik mijn schrijfsels – Politiek en rechtvaardigheid zijn kennelijk ongeschikt voor een huwelijk. Dat blijkt opnieuw uit de samenstelling van het nieuwe 2017 kabinet Rutte III. De keuze voor de Friese Halbe Zijlstra als minister van Buitenlandse Zaken doet mij denken aan de foto van modezaak P.M. Broekmans die al ver voor de eerste wereldoorlog op de hoek Koningsplein-Herengracht hét adres was om een indrukwekkende koloniale outfit te kopen vóór dat je ooit in Oost of West Indië was geweest.
 
Als dromerig Indo ventje irriteer ik mij het meest aan de keuze voor oud staatssecretaris en bezuiniger op cultuur Halbe Zijlstra. Hij werd dus minister voor Buitenlandse Zaken. Als Fries heeft hij in de voorgaande jaren  in de rest van Nederland buitenlandse ervaring opgedaan dus dat zit wel goed maar hij is ook de man die in 2011 samen met voormalig staatssecretaris Europese Zaken en Ontwikkelingssamenwerking Ben Knapen o.a. het Tropenmuseum bij mij om de hoek bijna om zeep hielp. Vooral de ontmanteling van de Tropenmuseum bibliotheek zit mij zwaar dwars. Juist in die bibliotheek zat veel materiaal wat nodig is om de koloniale doofpotten te kunnen openen.
 
Het zou mij niet verbazen dat Mark Rutte, die van ‘eerst komt de handel dan de moraal’ volledig achter het Tropenmuseum ontmantelingsplan stond. Rutte hoort bij de grote groep Hollandse ontkenners van hun Indische familieverleden die liever niet aan de Indische Kwestie herinnerd willen worden. Mijn Indische grootvader kocht vóór de Japanse bezetting van Indië regelmatig machines en ander materiaal bij handelsonderneming Jacobson Van den Berg & Co in Jakarta (Batavia)waar Izaäk Rutte de vader van Mark Rutte de directie voerde.
 
Halbe (oud Germaans voor ‘Schitterende Held’) Zijlstra moet in Rutte III gaan samenwerken met Sigrid Kaag (ik voorspel dat die twee ruzie krijgen) die Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking gaat doen. Zijlstra zal vooral bezig zijn om immigranten buiten de deur te houden en daarbij het ontwikkelingsgeld van Kaag willen gebruiken. Aan achterstallige schade uitkeringen zoals de Backpay-kwestie heeft Halbe vast geen boodschap want dat zou het contact met Indonesië maar beschadigen. 

Halbe Zijlstra doet mij ook denken aan de hoge Haagse ambtenaar die Geert Mak in zijn boek ‘de eeuw van mijn vader’ citeert: "Uitbetaling van achterstallige salarissen was niet nodig omdat 'de geïnterneerden niet voor hun eigen kost (hadden) hoeven te zorgen geen huur hadden betaald, geen personeel te onderhouden enzovoort. Ze hadden ook geen belasting betaald."
 
Met de termen associatie-politiek en de titel van het boek van Kartini ‘Door Duisternis tot licht’ in gedachten schrok ik bezweet in mijn Afrikaanse bed wakker. 06.17 en 28 graden (in de kamer) stond er op het schermpje van mijn telefoon. Veel gedroomd die nacht, over de dood, ongelijkheid en onrechtvaardigheid, mijn hoofdkussen was kletsnat. Enige dagen eerder had ik het mooi geschreven De Zwarte met het Witte Hart herlezen.
 
Met name de hoofdstukken over ingenieur Aquasi Boachi (Ghana 1927 - Buitenzorg 1904) die meer dan vijftig jaar op Java heeft gewoond en bij verschillende Javaanse vrouwen kinderen kreeg. Indo-Afrikaanse kinderen dus. Daarna heb ik het prima geschreven boek over Noto Soeroto gelezen. Een triest en aangrijpend verhaal over een Javaanse aristocraat die vele jaren in Nederland heeft gewoond. Soeroto en Kartini waren beiden zeer geporteerd van de associatie-politiek.
 
Eigen schuld lullo dacht ik, dan moet je maar niet zoveel boeken door elkaar heen lezen. Niet veel later zit ik nog wat slaapdronken maar met verse koffie aan mijn bureau met uitzicht op de klapperbomen en laat al schrijvend (krabbels) mijn gedachten de vrije loop. Krabbels van een Indo-Europees ventje wat gedeeltelijk in Afrika en Nederland woont. Heb eerst om wakker te worden een gezamenlijk (spaart drukkosten en belastinggeld) Buitenlandse Zaken visitekaartje voor Halbe Zijlstra en Sigrid Kaag uitgedacht. Op de foto hieronder alvast de voorkant van hun Buitenlandse Zaken/Ontwikkelingswerk visitekaartje.
 
Voorafgaand aan die nacht met al die dromen waren Flora en ik na een etentje nog even naar het Afrikaanse streekziekenhuis gelopen. Flora werkt daar als kinderarts op de baby en kinderafdeling. Zelf ben ik betrokken op de reorganisatie van alle ziekenhuisafdelingen. Er zijn in de laatste dagen twee drielingen geboren. Best wel uniek. Van drieling één zijn er nog twee over. 45 minuten reanimeren hielp het prachtige melkchocolade 1700 gram wegende ventje niet meer verder. Hij heeft minder dan 24 uur licht gehad. Zou hij weer terug zijn naar de duisternis?
 
De tweede drieling (op de foto hierboven) doet het prima. De twee nachtverpleegsters doen goed en liefdevol hun werk ondanks het grote gebrek aan monitoren en zuurstofapparatuur. Er lagen zeven baby’s op het couveusezaaltje. Een van de vele problemen waar de artsen en het verplegend personeel mee te kampen hebben zijn de duistere behandelingen door lokale Marabout/genezers die door de ouders geraadpleegd worden vóór dat de baby’s of oudere kinderen uiteindelijk naar het ziekenhuis worden gebracht. De Maraboets behandelen de kinderen met kruidendrankjes en gebeden. Zoals vroeger de Doekoen dat deed in het oude Indië. Liesbeth Hesselink schreef er een bijzonder boek over.
 
Tegenover de levendige drieling lag een mooie voldragen baby. Hij was al enige uren eerder overleden. Door zijn mooie bruine huid scheen een efemere vaalgroene kleur. Het wachten was op de ouders die de kleine eigenlijk weken te laat naar het streekziekenhuis hadden gebracht. Vermoedelijk ook om financiële redenen. Flora schreef nog wat luminal voor aan een andere 31 weken oude schoonheid. De kleine jongen draaide flink met zijn lijfje en oogjes. Het medicijn zou hem rust geven. En, hoe draag je eigenlijk een drieling op je rug?
 
Wij gaan weer weg. In het voorkamertje geeft een oververmoeide jonge moeder met moeite melk aan haar baby. Even een hand op haar schouder. Moeder je doet het goed hoor. Een vermoeide maar toch blije glimlach. Naar huis door de warme duisternis. Lopend over de zandpaden. Langs de ruisende kokosbomen, de vredige acacia’s,  flamboyant bomen en de knisperend slapende bougainvillea. Het strand en de zee op gehoorafstand. Denk ook aan fotograaf Ohannes Kurkdjian die rond 1912 prachtige foto’s maakte in Nederlands-Indië.
 
Ik prijs mij gelukkig dat ik thuis, vaak lezend en schrijvend over de doden, in het ziekenhuis om de hoek, bijna dagelijks nieuw leven mag ervaren. Het merendeel van de baby’s verlaat immers gezond het ziekenhuis. Tijdens de wandeling denk ik ook aan Jepara een voormalig VOC stadje aan zee, boven Semarang. Vroeger ook wel het ‘Scheveningen van Java’ genoemd. Mijn Indische oma ging er met haar broers en zussen regelmatig baden en het is ook de geboorteplaats van Raden Adjeng Kartini.
 
Eenmaal thuis, omdat de dode baby mij niet losliet, het Kartiniboek uitgelezen waar ik ’s morgens heel vroeg aan was begonnen. Al die boeken lees ik als onderdeel van mijn studie en schrijfproject ‘Boyolali’ over de leefomstandigheden en ontwikkelingen op Java gedurende de periode 1820 tot 1920. Mijn Javaanse en Indo-Europese overgrootouders van moeders kant zijn op Java geboren. Vermoedelijk verblijf ik daarom als semi-ontworteld ventje al bijna vijftien jaar zo graag in West Afrika en voorheen bijna achttien jaar in Aziatische landen. Zoek mij maar op de foto uit 1990.
 
Een zucht naar tropische Javaanse warmte gemengd met een hang naar verleden mystiek en met Hollandse rationaliteit in mijn bloed. Is dat wat Indo zijn met je doet? Of komt dat thuisgevoel wat ik in Afrika heb voort uit de wetenschap dat de gehele mensheid lang geleden haar oorsprong vond in Centraal Afrika om van daaruit over de gehele wereld uit te waaieren? Maakt mij dat tot een beetje wat verwarde Hollandse-Indo-Afrikaan? Een Orang Belanda-Indo-Hitam?
 
Ik herken veel van mijn indertijd jeugdig idealistische zelf in de van duisternis naar licht  gedachten van Raden Adjeng Kartini. Haar brieven zijn eigenlijk een soort bruggenbouwerromantiek en een schier onmogelijke wenstocht naar gelijkheid en rechtvaardigheid in de kolonie in de vorm van ingehouden opstandige brieven van een jonge Javaanse vrouw aan een bevriend ouder Hollands echtpaar. Een jonge vrouw die zich met name wil inzetten voor onderwijs aan meisjes. Wat uiteindelijk zal lukken. Kartini opent haar eerste school. Er worden in Indië vanaf 1913 meerdere Kartini-scholen geopend.
 
Kartini werd geboren in april 1879 en overleed op 17 september 1904 enige dagen na de geboorte van haar enig kind, een zoontje. Kartini schreef voortreffelijk Nederlands. Wat zeer uitzonderlijk was. Zeker voor een meisje afkomstig uit de Javaanse aristocratie. Ook haar zussen en broertjes mochten van hun liberale vader Nederlands onderwijs volgen aan de Europese Lagere School. Mijn overgrootvader Casper Deuning heeft zijn veertien kinderen (waaronder mijn oma als jongste kind in 1902) allen naar de E.L.S. in Soerakarta (Solo) kunnen sturen. Elke dag reisden de kinderen op en neer met de paardentram van Boyolali naar Soerakarta. 
 
Rond de eeuwwisseling gaf het Nederlandse koloniale bewind (eerst de handel dan de moraal) schoorvoetend wat meer ruimte voor onderwijs aan inlanders in de zogenoemde desa-scholen. Rond 1900 bezochten circa 1500 Indonesiërs en circa 13.000 Europeanen de lokale Nederlandse scholen. Op een bevolking van indertijd circa 25 miljoen bewoners. Het merendeel van de 13.000 Europeanen waren echter Indo-Europeanen. 
Méér onderwijs voor de inlandse bevolking was onderdeel van een nieuwe ‘Ethische politiek’ die vanaf 1899 de kop op stak. Met name door het artikel Een Eereschuld van Conrad T. Van Deventer. Ondanks deze politiek werd het Nederlandse recht aan de koloniale praktijk aangepast ‘rust en orde’ waren belangrijker dan vrijheid, gelijkheid en broederschap. Goed opgeleide Indonesiërs zouden immers het nationalisme te veel bevorderen.
 
Achteraf bleek de ethische politiek  weinig succesvol. Er werden te weinig geldelijke middelen geïnvesteerd. Rond 1930 was 93% van de inlandse bevolking nog analfabeet. Anderzijds en eigenlijk ongewenst verhoogde het nationale bewustzijn zich door de toename van Indonesiërs die wel scholen, opleidingen en universiteiten bezochten. Kartini geboren in een Javaans aristocratisch gezin ontwikkelde zich tot een voorvechtster voor onderwijs aan meisjes, vrouwen en van vrouwenrechten. Kartini wordt sinds 1964 beschouwd als Held van Indonesië. 
Ondanks haar verlichtte inzichten was Kartini allerminst gelukkig met haar gedwongen huwelijk. In een brief aan het bevriende Nederlandse echtpaar Abendanon schrijft Kartini als volgt: " Ik ken nu de omvang van mijn zalig geluk, mijn vernedering, mijn schande: ik ben de verloofde van de regent van Rembang, een weduwnaar met 6 kinderen en 3 vrouwen". Twee zussen van Kartini zouden het werk van Kartini voortzetten.
 
Het zijn haar soms zeer heldere inzichten in het karakter en profijt doelstellingen van het toenmalige koloniale bewind die haar ook voor mij tot een heldin maken. Net zoals Thilly Weissenborn in mijn vorige artikel. Mijn op Java geboren (Indo) moeder Julie, vond Kartini ook een bijzondere vrouw. Zij had de boeken van Kartini stiekem gelezen tijdens haar HBS periode in Bandoeng in de jaren 1932-1936. De streng katholieke Zusters Ursulinen Hogere Burger School hadden de boeken van Kartini niet in de schoolbibliotheek.
 
Mijn moeder Julie las de Kartini boeken in het pleeggezin waar zij toen woonde. Julie vertelde dat zij door Kartini had geleerd de dialoog aan te gaan. In 1935 was Julie heel boos geweest op haar eigen moeder. Die had meerdere malen meegelopen in optochten van de fascistische getinte Indische NSB. Julie had haar moeder verweten dat zij haar  persoonlijke vrijheid had opgegeven door uit economische nood (het was crisis) samen te gaan wonen met een zeer Hollandse man die haar als huishoudhulp en minnares zou gebruiken. In een krantenartikel uit 1965 laat moeder Julie weten hoe zij als Indische vrouw over het feminisme denkt.
 
De twee boeken waar ik al jaren aan werk (want ik schrijf als Indo heel langzaam) betreft voor boek één de periode 1830 tot 1922 en verhaalt over ‘Boyolali’ de streek waar mijn Indische voorouders zijn geboren. Het is ook de streek waar in 1965 tienduizenden zogenaamde communisten zijn vermoord
Boek twee ‘Julie, een Indisch meisje’ begint bij het geboortejaar van mijn moeder in 1920. Na een moeizame jeugd en zeer zware oorlogsjaren vlucht Julie eind 1946 en inmiddels weduwe, getraumatiseerd en berooid, met haar twee kleine kinderen naar Nederland. Aanvankelijk zou alleen het Julie boek geschreven worden. Tijdens mijn onderzoek naar haar achtergronden bleek al ras dat ook de voorgeschiedenissen van haar ouders en voorouders even boeiend en aangrijpend zijn. Op de foto uit 1936 Charles Deuning de oudere broer van mijn oma tussen zijn kinderen en nichtjes.
 
1945 is voor het huidige Indonesië het geboortejaar van hun onafhankelijkheid. Nederland vond dat niet en had de grootste moeite om de kolonie los te laten. Er was immers geld nodig voor de wederopbouw van het door Duitsland geplunderde Nederland. Japan had de Indonesiërs in 1942 geleidelijke onafhankelijkheid beloofd. Indonesië wilde niet opnieuw door de Hollanders overgenomen worden. De Indonesiërs vochten voor hun recht op onafhankelijkheid. Na vier jaar van oorlog voeren tegen Indonesië sprak HM Juliana op 27 december 1949 in het paleis op de Dam de volgende woorden:
 
Niet langer staan wij  (Nederland en Indonesië) gedeeltelijk tegenover elkander, wij zijn nu naast elkaar gaan staan. Hoezeer ook geschonden en gescheurd en vol van de littekens van wrok en spijt, onmeetbaar groot is de voldoening van een volk dat zijn vrijheid verwerkelijkt ziet.
 
Geen woord sprak Juliana over de bittere oorlog die Nederland tussen 1946 en 1949 in Indonesië had gevoerd. Geen woord over de 100.000den slachtoffers. Er werd min of meer theatraal gesuggereerd dat Nederland de onafhankelijk als een geschenk aan Indonesië beschouwde. 
Enige dagen later begonnen de Haagse ambtenaren met het uitrekenen van het uiterst stevige prijskaartje (3.5 miljard toenmalige guldens) wat aan de ‘geschonken’ onafhankelijkheid zou hangen. De overheid heeft miljarden aan compensaties ontvangen uit Duitsland, Japan en Indonesië. Toch wachten ook heden nog duizenden mensen op erkenning en compensatie.
 
De vluchtelingen stroom uit Indië van Hollanders en Indo-Europeanen was al vanaf eind 1945 op gang gekomen. Het merendeel van de meer dan 300.000 Indo-Europeanen moesten hun eigen vlucht naar Nederland zelf (af)betalen. Moeder Julie leefde in 1949 op 600 meter lopen van het paleis op de Dam in een benauwde twee kamer woning op de Keizersgracht. Inmiddels had Julie naast haar twee in Indië geboren kinderen al twee kinderen van Anton en was zwanger van hun derde kind. Tussen 1945 en 1950 zijn er in Nederland meer dan één miljoen kinderen geboren.
 
Vader Anton was elders ingeschreven. Zodoende kon Julie haar weduwenpensioentje voor haarzelf en de twee in Indië geboren halfbroers blijven ontvangen. Vader had zoals veel mannen in de naoorlogse jaren nauwelijks inkomen. Vanaf 1950 kon de uitgestelde wederopbouw van Nederland pas écht beginnen. De oorlog tegen Indonesië was immers verloren en zeer kostbaar geweest. Eind 1951 konden Julie en Anton trouwen. Julie draagt een huurbontmantel. Anton staat links achter Julie. Rechts van Anton zijn broer Jozef die vier jaar in een Japan's interneringskamp had doorgebracht.
 
Anton was dus geen vrijgezel maar eigenlijk nog getrouwd en was door de rechtbank gedwongen om maandelijks alimentatie te betalen aan zijn aanstaande ex-vrouw die niet veel verder in een straatje bij de Keizersgracht woonde. Met vier kinderen waar zijn a.s. ex Tonia onder moeilijke omstandigheden hun kinderen alleen moest opvoeden. Eigenlijk wist Julie pas vanaf najaar 1948 dat Anton (nog) getrouwd was. In 1998 schrijft Julie voor het eerst wat er indertijd gebeurde.
 
Julie vertelde ook dat zij na haar aankomst in Amsterdam november 1946 eigenlijk niets wist over de ruwe omgangsvormen in Nederland. Niemand kon aan Julie zien hoe zwaar zij het in Indië had gehad. Niemand had belangstelling. Wel was er nijd en aversie tegen de stroom Joodse overlevenden maar ook zeer weinig sympathie voor grote stroom gevluchte Indo-Europeanen. Wel boze moeders van jonge Hollandse zonen die als soldaat naar Indië werden gestuurd. Om jullie rotland te bevrijden snauwden sommige moeders tegen Julie.
 
Het zijn mijn voorouders die mij verbinden met de lotgevallen van onze Hollands-Duitse voorouders van de kant van Pa en de Duits-Hollandse voorouders van de kant van Ma. Met name de positie van inlandse, gemengde en blanke vrouwen houdt mij bezig. Onze overgrootvader Michiel Deuning die in 1728 met een VOC schip naar Batavia kwam woonde samen met een inlandse schone. Haar naam is onbekend in alle archieven. 
Wie was zij? Hun kinderen en kleinkinderen zouden telkens opnieuw met andere ‘gemengde’ of Javaanse vrouwen trouwen. Vanaf 1741 vestigde Michiel zich in Soerakarta. In 1896 werd zijn achterkleinkind en mijn oma Charlotte in Boyolali geboren. In 1920 zag mijn moeder Julie het levenslicht in het ziekenhuisje van suikerfabriek Poerworedjo. In 1921 verhuisde grootouders Ferdinand en Charlotte naar Delanggoe niet ver van Boyolali.
 
Op mijn katholieke lagere school en later op de middelbare school werd er echter nauwelijks over Nederlands-Indië gesproken. De zendelingen en missionarissen verlegden vanaf 1957 toen alle Nederlanders uit Indonesië moesten vertrekken hun werkterrein naar Afrika. Als lagere school leerlingen verzamelden wij oude kranten en melkflesdoppen waarvan de baten naar de arme kinderen in Afrika werden gestuurd.
 
Tot eind jaren ’60 van de vorige eeuw was Nederlands-Indië geen lesstof en liever ook geen onderwerp van gesprek. Ook moeder en oma zwegen over hun Indische achtergrond. Het was indertijd moeilijk om hen aan het vertellen te krijgen over Indië. Er was zoveel narigheid gebeurt zei Julie. Meer liet zij niet los. Zij maakte deel uit van de grote groep Indo’s die niet over hun verleden wilden spreken. Pas vanaf de jaren ’70 in de vorige eeuw kwamen de verhalen uit Indië voorzichtig naar boven.
 
In 1848 werd de Grondwet herzien. Voorzitter van de Grondwetcommissie was Johan Rudolph Thorbecke. Nr. 15 op de lijst van de ‘Grootste Nederlanders’. Heden 2017 vraag ik mij af welke politicus deze woorden van Thorbecke kent; ‘Openbaarheid, dat is de enige school van politieke opvoeding’.
 
Pas in 2015 mocht ik na jarenlang gesteggel, onder toezicht van een ambtenaar de dossiers over mijn moeder Julie en grootvader Ferdinand van der Steur in het Nationaal Archief lezen. Kopieën of foto’s mocht ik niet maken. Wel aantekeningen met een potlood op mijn schrijfblok. Eigenlijk mocht ik de dossiers pas vanaf 2025 en dan nog ‘gedeeltelijk openbaar’ in zien. Geheim en gedeeltelijk openbaar passen in de doofpotcultuur die sinds 1945 rond de nationale archieven door de Haagse politici zijn ingesteld.
 
Dit Nederlandse geheime gedoe staat in schril contrast met de Duitsers die wettelijk hebben geregeld dat alle nationaal gevoelige dossiers openbaar zijn. De Duitse archieven doen niet moeilijk over de rol van Duitsland voor en tijdens de oorlog. Een recent voorbeeld is het sinds 1990 geopende Stasimuseum in Berlijn. Na het in 1989 omvallen van de scheidingsmuur tussen Oost en West Duitsland werd het (StaSi)gebouw van het Staatssicherheit Ministerium omgebouwd tot museum met toegankelijke archieven en tentoonstelling ruimte. Sinds 1992 hebben meer dan 1.5 personen hun dossier opgevraagd.
 
Nederland kent vanaf pakweg 1945 een van het kastje naar de muur beleid. De vele archieven zijn over NL verspreid zijn niet gekoppeld en voortdurend ‘beperkt toegankelijk’ en vaak eigenlijk ‘geheim’. Stel dat je één van de meer dan 1 miljoen Nederlanders bent met Indisch bloed en je wilt onderzoek doen naar het verleden van je ouders of voorouders dan moet je maanden en soms jaren ploeteren of een dure en tijdrovende rechtszaak tegen de overheid opstarten. Op de foto mijn oom Pa van der Steur met zijn Indo-Europese weeskinderen. Heb mijzelf er rechts naast geplakt als Indoventje. Als kind hoorde ik herhaaldelijk dat ik naar mijn 'eigen land' moest oprotten.
 
Rechtszaken tegen de overheid voeren zijn niet alleen kostbaar voor privépersonen maar kosten een veelvoud aan belastinggeld. Halve Duitser Thorbecke had in 1848 al door dat ‘openbaarheid’ stukken goedkoper is dan geheimhouding. Wat moet er eigenlijk zo beperkt toegankelijk zijn en zelfs geheim gehouden worden? En waarom? In 2020 mag ik het dossier over mijn grootvader Ferdinand van der Steur pas inzien.
De vanuit Den Haag aangestuurde en strikte koloniale politiek was niet gebaseerd op rechtvaardigheid maar op winst en alhoewel het Indische gouvernement streefde naar eenheid met het Nederlandse recht ging het in de praktijk nadrukkelijk om het handhaven van rust en orde en veel minder om vrijheid, gelijkheid en broederschap. Op de litho een bijeenkomst van de 'Landraad' in Jepara.
 
Gelijkheid was in Indië niet aan de orde. Indo-Europeanen en immigranten moesten zich koest houden en inlandse nationalisten werden soms met hard ingrijpen onderdrukt. Als het gouvernement het nodig vond werden opstandige geesten verbannen of gevangen gezet. Vanaf 1926 kon men opgesloten worden in strafkamp Boven-Digoel. Toen al vergeleken met een concentratiekamp. Een Nederlands concentratiekamp.
 
Hoofdfiguur archeoloog Johan Van Beeck in mijn Boyolali boek is de buurman van mijn grootvader Casper Deuning. Zij ontmoeten elkaar in het stoffige en hete Semarang in 1871. Eén jaar nadat de nieuwe Agrarische Wet 1870 het oude verfoeide cultuurstelsel zou vervangen en grote veranderingen op o.a. Java teweeg zou brengen. Zij bleven vrienden en buren tot aan het sterfjaar van Casper in 1905.
 
Johan zou nooit meer naar Holland terug keren en overlijd na 51 jaar in Boyolali gewoond te hebben. Ook het komende jaar zal ik nog veel tijd nodig hebben om te onderzoeken en te begrijpen welke ingrijpende ontwikkelingen er op Java hebben plaats gevonden. De vaak zeer intieme dagboeken van Johan zijn een grote hulp maar vragen ook om veel onderzoekwerk.
 
Tegelijkertijd is er de dagelijkse realiteit die mij wakker schud. Door mijn werk in de zorg en de tuinen heb ik beperkt tijd voor onderzoek naar het leven van mijn voorouders. Tijdens dat onderzoek stuit ik telkens weer op koloniale doofpotten en ontkenning van een koloniaal verleden waar veel Nederlanders en (ook de nieuwe) Medelanders veel van zouden kunnen leren als zij de wens hebben om van Nederland een land te maken waar geen ruimte wordt gegeven aan ontkenning en ongelijkheid.
 

--> De drieling op de foto bovenaan dit artikel doen het veertien dagen na hun geboorte trouwens (nog) erg goed. Daar wordt ik heel blij van. De veelal in ontwikkelingslanden zoals Indonesië geproduceerde tweedehands babykleding die de drieling draagt komt uit naar Afrika verzonden Europese containers. Kleding die alhier op de lokale markt wordt verkocht. Zo’n rompertje of truitje kost dan circa 1 Euro. Iets meer als een bord eten in een lokaal straatrestaurant.

De doden zijn al geteld en toch een nieuw onderzoek?

Retoucheren en historisch besef. Met kunstmiddelen iets mooier maken dan het is. Al weken kijk ik tijdens het werken aan de twee aanstaande boeken bijna dagelijks naar de prachtige foto uit Soerabaja 1915 waarop fotografe Thilly  Weissenborn met een collega, foto’s van klanten retoucheert.
 
De foto doet mij ook denken aan ‘onze’ overheid. Een overheid die vanaf 1945 tot op heden niet in staat blijkt te zijn openheid van zaken te geven omtrent het nationale koloniale verleden. Archieven die grotendeels ‘geheim’ moeten blijven. Doofpotten die gesloten moeten blijven. Met kleine beetjes subsidie wordt ons collectieve geheugen gevoed en mogen er mondjesmaat tentoonstellingen of onderzoekjes gedaan worden die de koloniale misstanden beetje bij beetje retoucheren. 
 
Thilly is een beetje een heldin (voor mij, en ik heb er veel meer). Zij behoort tot de vele in, en later uit, Nederlands-Indië vrouwen waarvan hun positie voor, tijdens en na de Japanse bezetting nauwelijks aan bod komt in de geschiedenissen. Op de Nederlandse oorlogsslachtoffer begraafplaatsen in Indonesië zijn naast de vele mannen ook de graven van vrouwen en kinderen te vinden.
 
In Semarang is er zelfs een monument voor duizenden onbekende vrouwen. In de afgelopen jaren heb ik door onderzoek circa 40 omgekomen Indische familieleden alsnog een naam kunnen geven. In de archieven van de overheid zijn hun namen onbekend.
 
Thilly wist als een van de weinige vrouwen in Nederlands-Indië aanzien te verwerven als zelfstandig fotografe. Haar latere veelvuldig gebruikte foto’s van landschappen en de lokale bevolking zijn vooral binnen de opkomende toeristenindustrie bekend geworden als vaak perfecte opnames zonder de vaak  geposeerde en best wel erotisch bedoelde fotografie door manlijke fotografen van met name Balinese jonge vrouwen met ontbloot boven lichaam.
 
Koloniale historie retoucheren? De doden zijn al vaak geteld. Er komt echter alsnog een nieuw vier jaren durend onderzoek naar de wijze waarop de doden zijn gedood. Is dat een zinvol onderzoek? Moet er iets verteld worden wat wij nog niet wisten of geretoucheerd worden in onze geschiedenisboeken?
 
Zijn de doden op de goede manier of op de foute manier gedood? Is dat een militair-technische of morele vraag? Dat is de onderzoeksvraag van vier miljoen Euro. Het onderzoek betreft de periode 1946 en 1950. Er is kritiek op het onderzoek.
 
Een onderzoek naar de wijze waarop de Nederlandse militairen vier jaar streden tegen de Indonesische onafhankelijkheid strijders. De oorlog in Nederland was in mei 1945 beëindigd en Nederlandse militairen kwamen vanaf september 1945 de kolonie opnieuw opeisen.  Nederlands-Indië werd in 1942 door Japan bezet.  Op 15 augustus 1945 capituleerde Japan. Op 17 augustus 1945 riep Soekarno de onafhankelijkheid uit. Een dag later werd hij tot president benoemd. Was dat een foute beslissing van het Indonesische volk? Of hun goed recht?
 
Velen vragen zich af waarom het onderzoek met het accent op wel of geen excessief geweld door Nederlandse militairen tussen 1945-1949 alsnog en vanaf heden 2017 nodig is. Hoe reken je eigenlijk uit dat zo’n onderzoek vier jaar en vier miljoen moet kosten. Wie mogen er mee-onderzoeken en wie niet? Zou dat onderzoek ook te maken hebben met het ‘weg’ retoucheren van de nog immer actuele Indische Kwestie?
 
Zeker, er is door de vele partijen vaak zeer veel geweld gebruikt. Na bijna vijf jaar van heftig verzet door de zeer verarmde en onderling zeer verdeelde Indonesische bevolking gaf Nederland onder grote druk van Amerika de strijd op 27 december 1949 op.
 
Het in 2016 aangekondigde ‘onderzoek’ lijkt ook op een Haagse politieke (tegen) zet om vooral toekomstige juridische claims en compensatie kosten te besparen. De aankondiging van het onderzoek inclusief een halfzacht verlopen uitkeringsronde door de SVB en de financiering van een Indisch Herinnering Centrum (een soort clubhuis in Den Haag) zou het bewijs moeten leveren van een 'grote' betrokken overheid met de Indische Gemeenschap. 
 
Als je als burger je recht op erkenning en compensatie wilt halen dan zegt de overheid begin maar een (dure) rechtszaak. Toch behalen steeds meer advocaten en stichtingen namens hun cliënten uit Nederland of Indonesië compensatie successen. Anderzijds worden laffe afwijzingen door lokale rechtbanken op het internet gezet.
 
In plaats van onnodig nieuw onderzoek naar militaire wandaden zou het veel interessanter zijn om de toenmalige regeringen en de successievelijke kabinetten die tussen 1945 en 1962 aan de macht waren eens door een team van psychiaters en psychologen anno 2017 te laten onderzoeken. Terwijl na 1945 de dekolonisatie wereldwijd een hot topic was en de gevolgen van de holocaust ook langzaam duidelijk werden in Nederland. Besloten opeenvolgende kabinetten tot twee eufemistisch genoemde ‘Politionele acties’.
 
De kabinetten op zoek naar geld voor de wederopbouw van Nederland leken wel een aaneengesloten groep samenwerkende psychopaten die zenuwachtig gevolgd worden door een groep tegenstribbelende neuroten. Het politiek gebrek aan sociaal en moreel normgevoel werd haast gewetenloos omgezet in hernieuwde koloniale propaganda en herbezetting acties. Met name minister Joseph Luns bleek zich als een heuse psychopaat en leugenaar te mogen ontplooien.  Interessant om bij zo’n onderzoek te gebruiken zijn de inzichten die bijvoorbeeld Lajos Brons in zijn 2017 boek ‘The Hegemony of Psychopathy’ naar voren brengt.     
 
Tussen de toenmalige strijdende partijen bevond zich de Indonesische bevolking en een groot aantal Indo-Europeanen. Meer dan vijf miljoen Indonesische burgers verloren hun leven tussen 1942 en eind 1949. Zij verloren hun ouders, hun vaders, hun moeders, hun broers, hun zussen, hun kinderen, ooms en tantes. Door honger, ziekte, verdrijving uit hun geboortestreek, en het verlies van hun landjes en schamele bezittingen.
 
Ook de Indonesische overlevenden hebben allen hun eigen verhaal. Dat wordt eventueel ook onderzocht door de 2017-2021 onderzoekers maar hangt af van medewerking aan Indonesische zijde. 
Een minderheid van Indo-Europeanen bevond zich eveneens tussen de strijdende partijen. Meer dan 280.000 Indo-Europeanen zouden op ‘eigen kosten’ naar Nederland vluchten. Tussen 1945-1965. Het waren geen Indonesiërs en ook geen Nederlanders. Echt hartelijk werden zij niet ontvangen. H.K.H Juliana verzuchtte al in 1950 dat Nederland zo vol zou zijn.  
 
Na 1950 eiste Nederland een vergoeding van Indonesië. Voor de verleden investeringen in Nederlands-Indië en de geleden verliezen. Een vergoeding van 4,5 miljard toenmalige harde Nederlandse guldens. Waar is dit door Indonesië keurig betaalde geld gebleven? 
Zijn de uit hun geboorteland gevluchte Indo-Europeanen met dat geld gecompenseerd? Mijn Indische oma en mijn Indische moeder hadden in Indië meer dan Indo 70 familieleden verloren tussen 1942 en 1965. Het merendeel van deze familieleden waren in Indië hard werkende ambtenaren, militairen, middenstanders of medewerkers op plantages. Hun spaartegoeden, pensioenen, hun bezittingen van vóór 1942 zijn allen verloren gegaan.
 
Julie, mijn moeder touwde 19 jaar oud in Soerabaja 1940 met haar eerste echtgenoot. Zij was zwanger van mijn oudste halfbroer. Julie trouwde een officier. Die zou met zijn bommenwerper op weg naar Frankrijk op 8 juni 1944 omkomen. Ook mijn tweede halfbroer verloor zijn vader. Beide halfbroers hebben hun vader nauwelijks gekend. Beide halfbroers hebben als kleuters een oorlog meegemaakt. Moeder Julie zou later met mijn vader trouwen. Samen kregen zij nog eens twaalf kinderen.  Vader zou zoals alle Nederlanders veel geleden hebben tijdens de Duitse bezetting. Dat was pas een vreselijke oorlog geweest. In Indië was er volgens hem nauwelijks iets gebeurt. Moeder zweeg, en blokkeerde haar geheugen. 
 
De weinige brieven van haar familieleden die de Japanse bezetting en de door naar Nederland opnieuw ingezette oorlog met moeite overleefden waren vaak treurig van inhoud. Het waren immers Indo-Europeanen die niet konden vluchten of tegen beter weten in, hoopten op herstel van de oude koloniale orde.
 
Eind 1959 kreeg de broer van Julie (oom Boy) en zijn gezin toestemming om naar Nederland te komen.  Oom Boy was al in maart 1942 gevangen genomen. Had interneringskampen overleefd en zou zijn zus Julie pas in mei 1946 terugzien. Enige jaren later zou hij trouwen en hopen dat hij als Indonesiër in zijn geboorteland zou kunnen blijven. 
Toch werd hij door de Indonesiërs niet geaccepteerd. In 1956 raakte hij zoals zoveel andere achtergebleven Indo’s zijn baan kwijt. Onze moeder schreef brieven en stuurde herhaaldelijk geld naar Indonesië zodat oom Boy en zijn gezin konden overleven en uiteindelijk naar Nederland mochten komen.
 
Pas vanaf circa 1971 kwamen de tranen bij Julie. Haar laatste kindje was in 1969 geboren. Julie voelde aan het begin van de ‘overgang’ het gemis van haar vader. Die zij voor het laatst in 1937 had gezien. Maar ook de boze dromen kwamen terug. De verkrachtingen, de martelingen, de gevangenschappen. Als kinderen wisten wij dat moeder veel oud verdriet had. Maar moeder bleef zwijgen. Zoals zoveel Indo’s van haar generatie. In de ogen van Julie was vaak weemoed maar ook oude niet verwerkte angst te zien. Maar Julie bleef zwijgen.
 
In de afgelopen jaren heb ik veel koloniaal fotomateriaal verzameld. Duizenden foto’s. En wekelijks komen er nog nieuwe bij. Het zijn met name de on-geretoucheerde en niet geposeerde foto’s die moment opnamen laten zien van een vaak aangrijpend verleden Ons Nederlandse koloniale verleden. Nederlands-Indië was rond 1942 een eilandenrijk op meer dan 1 miljoen vierkante kilometer. Hoe kan je als klein land de baas zijn over zoveel land en zeeën en over de toen bijna 70 miljoen Indonesiërs. Het was een verdeel en heers systeem in optima forma. Zelfs de Japanners waren diep onder de indruk van het Nederlandse koloniale systeem.
 
Moeder Julie werd eind april 1942 door de Japanners uit haar huis gezet. Op straat gezet met haar twee nog zeer kleine kinderen en wat handbagage. In minder dan een paar uur raakte Julie alles kwijt. Haar huis, haar huisraad, haar spaar tegoed. Alles. Er is nooit enig compensatie aan Julie uitgekeerd. En toch heeft Nederland 4,5 miljard gulden aan compensatie ontvangen. Waarom wordt dat niet onderzocht? Wat is er met het vanuit Indonesië opgestuurde geld gebeurt? Hoe zit het met de nooit uitbetaalde achterstallige salarissen en oorlogsschade compensatie? 
Onlangs vond ik een foto serie van een Japanse mijnheer die zich met zijn collega’s en Indische bedienden uitgebreid liet fotograferen in de door hen bezette huizen in Batavia wat later Jakarta genoemd zou worden. 
De naam van de Japanse mijnheer heb ik nog niet gevonden. Hij was vermoedelijk het hoofd van de Japanse propagandadienst. Die kantoor hield in de voormalige drukkerij Kolff.
 
Over geheel Java en alle andere eilanden bezette de Japanners de kant en klaar ingerichte huizen, kantoren en bedrijven van de Nederlanders. De resterende ‘blanke’ huizen werden door het hogere Indonesische personeel ingenomen. Die hadden de posities van de in kampen ondergebrachte Hollanders ingenomen. Indonesië moest immers geheel bevrijd worden van blanke invloeden.
  
Elke foto rond de nieuwe bewoners in de Hollandse huizen in die mooie wijk van Batavia is interessant. Wat werd er verwijderd uit die woonkamers? Wat mocht er blijven staan of hangen.

 





De foto’s brengen mij terug bij het aangekondigde onderzoek van vier miljoen euro. De Hollandse onderzoekers gaan de oude koloniale archieven in. Wat gaan zij wel en niet vertellen in hun eind conclusie? Vertellen de oude archieven wel het gehele verhaal? Wat moet er bedekt blijven om de telkens opnieuw bijgestelde wet op de privacy te kunnen handhaven of de banden met Indonesië niet te beschadigen. Of om nieuwe compensatie claims te vermijden. Liever had ik gezien dat die vier miljoen beschikbaar werden gesteld om te onderzoeken hoe de Indische Kwestie opgelost kan worden.
 
Hoe verging het moeder Julie? Julie werd vanaf 1943 tot 1945 gevangen gehouden in een ruime villa in een mooie Hollandse wijk van Cheribon. Zij werd door de beruchte Japanse Kempeitai gevangen gezet bij een Japanse landbouwkundige. Mijnheer Okuda. Die haar als huishoudster, secretaresse en troostmeisje voor zich liet werken. Het huis was van een gevangen genomen Hollandse weduwe die in 1945 in een kamp zou overlijden.