Het boek over Julie van der Steur krijgt
steeds meer vorm. Het is een klein verhaal wat een weg zoekt binnen de grote
geschiedenissen. Het is verleidelijk om het boek in romanvorm te gieten. Dat
maakt het schrijven makkelijker, maar ik doe daar niet aan. Het zonder romantiek
koppelen van de kleine en grote realiteiten voelt voor mij beter aan. Dat geeft
echter meer uitzoekwerk. O.a. naar de vraag waarom Japan in tegenstelling tot Duitsland zoveel meer moeite heeft om in het reine te komen met hun oorlogsverleden.
Er melden zich uitgevers. Maar het bezoeken
van archieven is nog niet afgerond, het lezen van oude verhalen, het uitpluizen
en scheidingen maken tussen zinvolle toevoegingen en telkens meegevoerd worden
in gevonden verhalen blijft een spannende, ontroerende en vaak treurig
stemmende bezigheid die soms om enige weken afstand vraagt. Er is nog wel een
jaar nodig om ‘lijn’ in de geschiedenissen rond Julie te verkrijgen. Een
geschiedenis die begint in 1728. Toen stapte de Nederduitse stamvader
uitgevaren via Amsterdam in Batavia van boord.
In de zomer van 2014 ontstond er opwinding
over de gelijktijdige uitgave van twee boeken met het zelfde thema. Historicus
Hugo Röling had een boek geschreven over zijn vader Bert Röling. De
voortrekker van de polemologie
in Nederland. Professor Röling was vanaf 1946 de enige Nederlandse
rechtskundige die vonnis mocht wijzen bij het Internationaal Militair Tribunaal
van het Verre Oosten in Tokio. Schrijver Kees van Beijnum had een roman
geschreven waarin de hoofdpersoon enorm veel zou lijken op Bert Röling. Over deze
rel is verder voldoende via Google te vinden.
De zeven ter dood veroordelingen van
oorlogsmisdadigers in Tokio
waren uitzonderlijk mild in vergelijking met de meer dan 235 veroordelingen
door de Temporaire
Krijgsraden in Nederlands-Indië tijdens de zelfde periode. Nederland stelde
zich zelfs harder op dan de rechters in Neurenberg. Er waren ook burgers in
Nederlands-Indië ‘fout’ geweest. In Nederland werden er meer dan 500.000
burgers als fout gebrandmerkt.
Er is een 2e generatie
oorlogsslachtoffers ontstaan. Kinderen
van foute ouders, kinderen van getraumatiseerde ouders. Kinderen die in
kampen zijn geboren of gedeeltelijk zijn opgegroeid. Kinderen waarvan één of
beide ouders niet zijn terug gekomen. Kinderen die verscheept zijn naar andere
landen. Kinderen van ouders die zich nooit ergens tegen verzet hebben.
De 3e generatie naoorlogse Nederlanders is vooral op zoek naar zich zelf. Kent geen oorlogsdreiging of honger. Reist met gemak naar alle continenten met behulp van oogstrelende reisboeken waar weinig geschiedenis in wordt opgenomen. Deze generatie lijkt gevangen in consumentisme, waardoor het woord armoede een nieuwe betekenis krijgt.
De 3e generatie naoorlogse Nederlanders is vooral op zoek naar zich zelf. Kent geen oorlogsdreiging of honger. Reist met gemak naar alle continenten met behulp van oogstrelende reisboeken waar weinig geschiedenis in wordt opgenomen. Deze generatie lijkt gevangen in consumentisme, waardoor het woord armoede een nieuwe betekenis krijgt.
Als kind van Julie en Anton werd ik mij al
jong bewust van de grote culturele verschillen in achtergrond tussen Julie en
Anton. Beiden hadden een totaal verschillende jeugd en oorlog meegemaakt. Een moeder die
het liefst zweeg over haar leven in Nederlands-Indië en een vader die het bijna
dagelijks over de ‘Duitsers’ had. Die toch maar mooi waren verslagen door een
grote groep stoere, verzet plegende Nederlanders. Natuurlijk was er wat hulp van
een grote buitenlandse troepenmacht geweest. Maar daar sprak Anton nooit over.
Anton hield niet zo van buitenlanders.
Heden 2014, zeventig jaar later zijn de
consequenties van de tweede wereldoorlog als nabevingen van een aardschok
minder voelbaar voor de nieuw geboren generaties. De uit de grote oorlog
geleerde lessen zijn kennelijk vergeten. De overlevenden zijn bijna allen
overleden. En met hen de verhalen, die mee zijn genomen in hun graven of deels
in archieven zijn opgeslagen in de afdeling ‘geschiedenis’.
Inmiddels zijn er na 1945 meer dan zeven
miljoen Neder- en Medelanders bijgekomen. De huidige zich nog steeds Nederlands
noemende samenleving wordt gekenmerkt door een multiculturele diversiteit waar
minderheden onder druk worden gezet zich aan te passen aan de weinig moderne
wetgeving die nog steeds ruimte geeft aan haat zaaien en onduidelijk is over
het tegengaan van racisme en ongelijkheid. De Duitsers werden na de tweede
wereldoorlog gedwongen tot ‘Wiedergutmachung’. Het Nederlandse conservatisme
wijst graag naar een glorieus verleden maar zelden naar de daarmee gepaard
gaande uitbuiting en ontkenning van het veroorzaakte menselijk leed.
Toch vreemd voor een land met een koloniaal
verleden van uitbuiting en zelfverrijking. Een land wat vóór 1940 een van de grootste
Islamitische landen van de wereld was. Het merendeel van de zeventig miljoen
Nederlandse onderdanen in de kolonie Indonesië was immers Islamiet. In Suriname
en op de Nederlandse Antillen woonden bijna twee miljoen Nederlandse onderdanen
met o.a. Afrikaans, Hindoestaans, Chinees, Creools of Javaans bloed. Allemaal
naar de Nederlandse koloniën gehaald toen er nog vrij gehandeld mocht worden in
zéér goedkope arbeidskrachten.
Het werd écht lastig voor de witte regerende
Nederlanders in Den Haag toen er
seksuele relaties ontstonden tussen de overwegend blanke mannen en de
inlandse vrouwen. Daar kwamen kinderen van. Julie was er ook zo een. Een Javaanse
grootmoeder en een gemengd bloedige grootvader. Julie werd echter zo Hollands
mogelijk opgevoed op Java. Zij leerde eerder waar Hoogezand en Sappemeer lagen
dan waar Soerabaja en Medan zich op de kaart bevonden. Omdat Julie er ondanks
haar lichtere huid toch zeer Inlands uit kon zien bleef zij uit de door de
Japanners opgezette interneringskampen. Pas later werden deze Indo-europeanen
‘buitenkampers’ genoemd.
Julie was al sinds 1943 op
de vlucht voor de Kempeitai afdeling Bandoeng. Julie kon hierdoor niet bij haar
twee kinderen zijn die in Bandoeng waren achter gebleven. De oudste woonde bij
haar moeder Charlotte en de jongste bij Ukkie Sombeek, een collega van haar
oude werkkring bij de PTT.
De zo gevreesde Japanse militaire politie had
ook een kantoor in Jakarta wat indertijd Batavia heette. Een
stad waar alle Nederlandse elementen vanaf het begin van de Japanse bezetting
in 1942 waren uitgebannen. Het was streng verboden om Nederlands te spreken of
te schrijven. De voertaal was Indonesisch en op de scholen en in de wijken werd
Japans onderwezen. Kinderen werden op Japanse wijze geschoold en gehard
.
.
De voorheen goed onderhouden stad met
Nederlands aandoende straten en wijken en veel gebouwen met Nederlands koloniale architectuur maakte een verwaarloosde en haveloze indruk.
Op voormalige regering en gemeentelijk gebouwen wapperden Japanse vlaggen. De
in beslag genomen auto’s hadden nieuwe nummerborden en Japanse vlaggetjes.
Voor de Japanners en hun voor de rotklussen
meegenomen 2de rang soldaten en burgers, de Japans-Koreanen en de
Japans-Chinezen moest er om de haverklap gebogen worden. De wegen en straten
werden slecht onderhouden en de verplichte schoonmaakdagen in de buurten waren
vooral bedoeld om besmettelijke ziekten geen kans op verspreiding te geven. De
Nederlanders waren volledig uit het straatbeeld verdwenen en de Indo-europeanen
die niet in de kampen waren opgesloten hielden zich zo veel mogelijk op de
achtergrond en zorgden ervoor zo Inlands mogelijk over te komen.
In alle wijken van Batavia werd er in de
tuinen en op de nog vrije stukjes grond naast de door de Japanners verplicht
aangeplante ‘Djarak’ om castor-olie te winnen, op kleine schaal groenten
gekweekt. De Japanse bezetting was rampzalig gebleken voor de lokale economie
en er heerste vanaf 1943 toenemende hongersnood op het zo vruchtbare eiland Java. Er zouden meer dan 4 miljoen doden te
betreuren zijn geweest. Het koste iedere burger de grootste moeite om aan eten
te komen vanwege het voedsel export beleid voor de hongerige Japanse troepen.
Julie bezocht soms de Japanse Sukarai
winkel waar schoolvriendin Marie Carpentier werkte. Marie was getrouwd met een
op Java geboren Japanse echtgenoot. Beiden waren min of meer verplicht in de
Japanse winkel en handelsonderneming aan het werk gezet door de bezetters. Een
aantal malen zag Julie kans om met de lichtbruine bedrijfskleding van Marie
waarop een Japanse bloesem was geborduurd kort naar Bandoeng af te reizen om
haar kinderen te bezoeken.
Na de oorlog, in juni 1946 zou Julie door
Ukkie Sombeek beschuldigd worden van collaboratie met de Japanners vanwege de
bedrijfskleding met de mooie bloesem. Ukkie Sombeek wilde het tweede kind van
Julie niet afstaan. Julie moest zelf bewijzen aandragen dat zij vanwege
verzetsdaden tegen de Japanners op de vlucht was geslagen en dat de
bedrijfskleding en het persoonsbewijs van Marie waren geweest. De
Temporaire Krijgsraden en opnieuw
ingerichte rechtbanken draaiden vanaf eind 1945 al vlot overuren. Niet alleen
om de Japanners te veroordelen maar ook om de aanklachten tegen de ‘vrij’
gebleven Nederlanders te
onderzoeken en tot veroordelingen over te kunnen gaan.
Julie wist eind 1944 nog niet dat haar
echtgenoot in juni van dat jaar met zijn geallieerde vliegtuig was omgekomen.
Dat zou Julie pas in juni 1946 vernemen. Haar aanstaande en in Amsterdam
wonende echtgenoot Anton Deijmann was nog getrouwd en leed met zijn gezin zoals
bijna alle Amsterdammers eveneens honger. De zeer koude winter van 1944 zou
bekend worden als de Hongerwinter. Anton woonde echter niet bij zijn gezin met
vrouw en vier kinderen. Hij leefde grotendeels ondergedoken op de hoogste van
het huis waar zijn moeder leefde aan de Marco Polostraat in Amsterdam West.
Onder de naam Ton van Dijk was hij overdag actief in de zwarte handel. Hij zou
dat later verzetswerk noemen.
Ook Anton zou vertellen dat de in september
1944 algemene spoorwegstaking die door de Nederlandse regering vanuit Londen
was afgekondigd. De basis zou leggen voor de catastrofale honger die in de
maanden daarna de gehele Amsterdamse bevolking zwaar zou treffen. Er was geen
gas en elektra en vanaf ’s avond 20.00 mocht niemand zich op straat begeven. Er
werden centrale gaarkeukens geopend waar eens per dag op vertoon van een
‘bonnenkaart’ waterige maaltijden of soep van bijvoorbeeld aardappelschillen
verkrijgbaar waren. Wie nog een fiets had met of zonder banden gebruikte deze
als vervoermiddel om soms wel vijftig kilometer verder bij boeren nog iets los
te weken. Volwassenen en kinderen stierven van de honger en kou.
Julie handelde en sjacherde om te overleven
op Java en ook Anton overleefde op die wijze het hongerende Amsterdam. De
kerstdagen van Anton in 1944 waren onvergelijkbaar met de kerstdagen van Julie
in het zelfde jaar. Voor de Japanse bezetting was het de kleine christelijke
minderheid die de kerstdagen op Java vierden. In 1944 waren zelfs de Duitse
bezetters minder mild tijdens de kerstdagen. Zij verweten de Hollanders dat de
honger hun eigen schuld zou zijn. De enige overeenkomst was hun gezamenlijke
honger die voor Anton pas vanaf maart 1945 enigermate zou afnemen. Julie zou
langer honger blijven houden. Zij moest opnieuw onderduiken.
Met hulp van Marie kwam zij in augustus 1945 in de donkere bijkeuken van Villa Cililitan Besar terecht. Het bleek het
grote woonhuis van Kapitein Tanaka en zijn assistenten. Het lag op de hoek van
het bekende kamp Makassar waar de Nederlandse geïnterneerden de varkens moesten
hoeden en ook groenten voor Tanaka en zijn staf verbouwen. Julie had al eerder
in Bandoeng succes geboekt met haar schorre hoest. Japanners waren doodsbang
voor besmettelijke ziekten. Kapitein Tanaka had op aandringen van Marie goedgevonden dat Julie in de
bijkeuken zou mogen verblijven om de Kokkie te helpen met zijn afwastaken.
De Amsterdammers, dus ook Anton zouden na 5
mei 1945 bevrijd worden van de bezettende Duitsers. Julie zou tot eind augustus
1946 in de bijkeuken verblijven. Nadat de Britse troepen en het nieuwe
Indonesische leger enigermate de rust in Batavia wisten te bewerkstelligen
vertrok Julie schielijk naar haar Chinese familie in de wijk Meester Cornelis.
Op 18 oktober 1945 werd Julie opnieuw vastgenomen. Ditmaal niet door de
Japanners maar door de Indonesische politie die gevolg gaven aan de nationale
roep om alle Nederlanders maar ook alle Indo-europeanen ‘voor hun eigen
veiligheid’ vast te zetten in gevangenissen en kampen.
Julie zou tot eind april 1946 opgesloten
blijven in een oude reeds in 1928 afgekeurde gevangenis op 200 kilometer van
Jakarta. De omstandigheden bleken nog erger dan de hongersnood op Java van
1943-1944. In Amsterdam kon Anton niet besluiten naar zijn vrouw en kinderen
terug te keren. De naoorlogse vrijheid was hem liever dan de zorg voor zijn
gezin.
In het vroege voorjaar van 1947 zouden Anton
en Julie elkaar ontmoeten. Julie was in november als weduwe met twee kinderen
in Nederland aan gekomen. Zij kwam te werken bij een notarissen en advocatenkantoor.
In een voor haar volslagen onbekend land, waar neergekeken werd op Indische
vrouwen zoals Julie. Want kwam het niet door de Indische-Nederlanders dat er ook veel Amsterdamse mannen ten strijde moesten trekken tegen de zo ondankbare en
opstandige Indonesiërs. Pas na de geboorte van hun tweede kind in 1949 zou
Julie ontdekken dat Anton zijn vrouw en kinderen onverzorgd had verlaten.
Het meeste voedsel was in de naoorlogse jaren
nog schaars en veelal op de bon. Julie had in de oorlog met weinig voedsel
leren improviseren en kookte smakelijke maaltijden met het voedsel wat Anton
via de zwarte markten wist te bemachtigen. Anton trok bij Julie in omdat zij zo
lekker zou koken. Beiden zochten troost bij elkaar om de verschrikkingen van de
oorlog te kunnen vergeten.
Hun eerste gezamenlijke kerstperiode vond
plaats op de kleine spaarzaam ingerichte bovenetage van Julie aan de
Amsteldijk. Julie was inmiddels acht maanden zwanger van hun eerste dochter die
in januari 1948 geboren zou worden. Anton had inmiddels kennis gemaakt met de
twee zoons van Julie en haar moeder Charlotte die nog geen vijftig jaar oud
volkomen grijs uit Indië was mee gekomen. De wederopbouw van Nederland voltrok
zich langs een onzeker en grijs pad.
Pas in 1963 en na de geboorte van tien kinderen zou Julie zich min of meer thuis gaan voelen in Nederland. Er zouden daarna nog twee kinderen geboren worden. Anton had werk gevonden bij een Duits bedrijf.
Pas in 1963 en na de geboorte van tien kinderen zou Julie zich min of meer thuis gaan voelen in Nederland. Er zouden daarna nog twee kinderen geboren worden. Anton had werk gevonden bij een Duits bedrijf.
1900 Militaire School te Meester Cornelis (Batavia)
1900 Stadhuis van Batavia
1930 Rijswijkstraat Batavia
1940 een etentje voor de inlandse medewerkers
1940 Paleis Rijswijk
Gouverneur-Generaal van Nederlands-Indië Tjarda van Starkenborgh Stachouwer
1942 De Japanners bezetten Batavia
1942 Tjarda van Starkenborgh Stachouwer op weg naar interneringskamp
1944 - augustus 1945 Julie woonde in de bijkeuken
Hongersnood Java 1944-1945
1946 voormalig Japans interneringskamp tot 1945 en opnieuw in
gebruik genomen ter bescherming van Nederlanders en Indo-europeanen
gebruik genomen ter bescherming van Nederlanders en Indo-europeanen
De wijk Meester Cornelis (Batavia) -
1946 Nederlandse militairen arriveren op Java
1946 Nederlandse militairen arriveren op Java
Amsterdam 1944-1945
2014
Geen opmerkingen:
Een reactie posten