Boyolali en Julie, een Indisch meisje eind 2017 of begin 2018

Boyolali en Julie, een Indisch meisje eind 2017 of  begin 2018

San Remo 5 juni 2001 - afscheid van Julie

Julie schrijft een van de kinderen op 21 augustus 1998:



Met Julie aan de borrel in haar huisje in de heuvels van San Remo was het altijd gezellig zo rond 5 uur in de namiddag. Soms vertelde zij dan over haar dromen. Hardop mijmerend vertelde zij graag met een ironische ondertoon dat zij een reïncarnatie zou zijn van de Romeinse Keizer Hadrianus die samen met zijn geliefde Antinous regelmatig de gezonde lucht van San Remo was komen opsnuiven. 

Deze ironische toon was meteen een steek onder water naar Anton (Antinous), haar ex man en de vader van hun 12 kinderen. Anton zou graag de Keizer hebben gespeeld in hun leven met Julie als Antinous aan zijn zijde. De droom van Julie zou moeten vertellen dat het eigenlijk precies andersom was geweest tijdens hun huwelijk.

Julie had dat wel vaker gedaan in haar leven, haar dromen vertellen als een soort ironische uiting van wat er zich in haar ‘geest’ zoal afspeelde. Het waren ook momenten die om oplettendheid vroegen. Julie sprak dan in gedroomde metaforen maar vertelde eigenlijk kleine stukjes uit haar verleden. Het is goed mogelijk dat Julie zich heeft laten inspireren door de boeken van de Franse schrijfster Marguerite Yourcenar. Yourcenar stond bekend als een feministe maar ook als aanhangster van het humanisme en het individualisme. Julie voelde zich om die redenen sterk verbonden met Yourcenar. 

In 1951 was het boek ‘Herinneringen van Hadrianus’ verschenen en vanwege de toenemende populariteit opnieuw in druk genomen. Julie was nooit zo mededeelzaam over haar gevoelens en emoties geweest. Als zij veel drank op had, was het niet zeker wat waarheid en fictie was. Haar nalatenschap is als een grote puzzel van duizenden stukjes waarvan een groot gedeelte een onbestemde kleur heeft. 

Toen Julie was gestorven, werden haar schamele persoonlijke bezittingen op een kleine tafel uitgespreid zodat de kinderen en kleinkinderen een keuze konden maken. Het stelde niet veel voor. Het waren wat broches, kettingen en andere kleinigheden van weinig waarde. Versiersels waar Julie eigenlijk niet aan gehecht was. 

De puzzelstukjes bestaan merendeels uit een grote hoeveelheid verhalende anekdotes en een 30tal oude foto’s en een aantal brieven. De kleine collectie schilderijen en wandkleden die over Nederland en Duitsland zijn verspreid vertellen meer over haar grote artistieke talent dan over Julie’s leven. Een leven dat verteld kan worden vanaf haar grootouders in Nederlands Indië circa 1840 en zo’n 130 jaar laten zal ophouden als Julie haar laatste kind krijgt. In de periode daarna zal Julie zich steeds onafhankelijker gaan opstellen en zich in 1992 laten scheiden van Anton die zij in 1947 heeft leren kennen.

Julie was volgens de dokter die enige uren later langskwam, maandagavond laat op 4 juni of op dinsdagochtend 5 juni vlak na middernacht gestorven. Het lichaam van Julie had het een tijdje terug al laten afweten. Haar lever was door een cirrose enorm gaan zwellen en hield veel vocht vast. Van het ziekenhuis wilde zij echter niets weten. Ook niet van pijnstillers zoals morfine. Julie had haar eigen technieken om met pijn om te gaan. Zij ging er met haar wilskracht ‘omheen’. 

Zo deed zij dat al jaren. Zij was met deze vorm van ‘pijnbestrijding’ al heel vroeg in haar leven begonnen. Als Julie 'pijn' had dan was zij eigenlijk onbereikbaar. Als haar kinderen pijn hadden dan probeerde zij eerder haar pijnbestrijding techniek over te brengen dan hen te troosten. Of is troosten je eigen pijn leren te bestrijden? 

Julie was al enige dagen voor haar overlijden heel kalm en berustend. Nog op zaterdag moesten er veel boodschappen gedaan worden. Dat leek onnodig want de schappen in de keuken stonden overvol met Italiaanse en Indonesische pakjes en potjes en ook de koelkast leek overvol. 'Je weet maar nooit wie er allemaal langskomen' vertelde Julie. Op maandagochtend 4 juni was Julie stiller dan voorheen. Haar blikken naar buiten gericht door het raam met zicht op de groene heuvels stonden vaak op oneindig. 

Waar ben je Julie? 'Oh, ik denk aan mijn vader en moeder en aan mijn broer'. Julie was kennelijk weer terug in Indië. Carlo, haar vriend, was zeer onrustig geweest en liep veel in en uit. Hij moest tot rust gemaand worden. Het is goed Carlo, Julie is aan het loslaten werd hem gezegd. ’s Avonds rond negen uur zei Julie: “ik ben moe, ik ga nu slapen”.


Een gedicht dat aan Hadrianus is toegeschreven terwijl hij stervende was:

"Dierbaar teer en zwevend zieltje, metgezel van mijn lichaam, dat je gastheer was, je zult straks dalen naar die bleke, harde en kale oorden en afstand moeten doen van al je speelsheid van weleer".


Julie voelde die dinsdagochtend rond zeven uur al wat koud aan. Met haar arm achter haar hoofd lag zij wat naar boven opgeschoven op haar hoofdkussen. Zo lag zij vaker tijdens de ochtenden. Op die manier kon zij uitkijken over de groene heuvels en naar de Middellandse Zee kijken. Onder haar vergezicht kon zij dan het ontwakende San Remo horen. Naast haar lag het pakje sigaretten waar zij bijna twee dagen niet meer van had gerookt. Zij vertelde op  de voorgaande zaterdag dat roken eigenlijk heel ongezond was en dat zij er mee was opgehouden. Ook met haar dagelijkse drankjes zoals Campari Blanco rond het middaguur en dan de rode wijn bij het middageten. Zelfs de dagelijkse whisky die zij altijd voor het donker dronk was de afgelopen dagen in de fles gebleven. 

Met een warm washandje kon een beetje opgedroogd bloed in haar mondhoek makkelijk weggenomen worden. Julie was kennelijk niet geheel rustig ingeslapen. Maar nu lag zij er vredig en ontspannen bij. In de dagen erna lag Julie opgebaard in een open kist met ijskoeling en een zacht zoemende ventilator. ‘Julie On the rocks’ werd er gekscherend gefluisterd. 

De voorbereidingen voor een korte mis in het kerkje op 500 meter afstand van haar huis gingen vergezeld van het koken en eten van al de potjes en andere voorraad op de keukenplanken en in de koelkast. Julie had kennelijk voorzien dat er veel eten nodig was na haar overlijden. Het was eigenlijk helemaal niet zeker dat Julie een kerkmis had gewild. Wel was zij duidelijk geweest over haar crematie en het uitstrooien van haar as.

Eigenlijk kon je aan haar kleine kouder wordende lichaam helemaal niet zien dat zij 14 kinderen had gekregen. De miskramen niet meegeteld. Er zijn ook verhalen over een kind verwekt door een Japanse arts tijdens de bezetting periode toen Julie door deze arts als vluchtelinge was opgenomen in zijn huis  in Bandoeng.  Hij had haar geboeid aan zijn fiets meegenomen. Dat zij een kind van hem heeft gekregen heeft zij altijd als ‘wat een grote onzin’ afgedaan. Er waren ook goede Japanners geweest had zij verteld. 

Eerst kreeg Julie twee zoons van haar eerste man en later nog twaalf kinderen van Anton die in 1995 was overleden.  Hij had haar de avond van zijn overlijden nog gebeld. Zij wist dat het Anton was, maar Julie had de telefoon niet opgenomen. Julie had geen boodschap meer aan hem. In de laatste jaren was zij van 159 cm naar circa 155 cm geslonken. Haar Indische trekken waren altijd goed zichtbaar gebleven en toch was zij niet het typische Indische vrouwtje. Zij was heel duidelijk geen Nederlandse. Dat werd haar ook meteen verteld toen zij in 1946 in Nederland aankwam. Maar wat was zij dan wel. Een kind uit twee culturen. Of waren het er drie of nog meer?

De weinige foto’s en de vaak nog levendige herinnering aan hetgeen Julie wél kwijt wilde tijdens spaarzame momenten gaven soms een blijmoedig, soms een verontrustend beeld van een jong meisje en later jonge vrouw die onder buitengewoon moeilijke omstandigheden al heel jong volwassen moest worden. 

De stille tranen welden op bij Julie, als zij vertelde over de verschrikkingen tijdens haar gevangenschap in de gevangenissen van Bandoeng en Cheribon. Ook als zij kort maar hevig ontsteld vertelde over de verhoren op het kantoor van de Japanse Militaire Politie, de zo gevreesde Kempeitai

Ook de verhalen van haar moeder Charlotte, de Indische tantes en bezoeken aan Indonesië lijken een beeld te geven. Net zoals de vele boeken met en zonder foto’s over Indonesië die nog steeds aangevuld worden met nieuwe boekwerken, films en documentaires. Maar tijdens elke reconstructie zijn er soms belangrijke of onbelangrijk lijkende bouwstenen zoek. Kassian (-sorry in het Maleis), dat moet de lezer mij vergeven of anders waar mogelijk zelf aanvullen. 


1920 - Julie op de armen van haar moeder Charlotte Deuning. 
Pas na de geboorte van Julie zou Charlotte met Ferdinand trouwen


Julie, tweede van links. 1926 omgeving Klaten, Java



Julie samen met haar broer Boy - Bandoeng 1933


Julie in haar tuin te San Remo rond 1997



December 2000 San Remo - Julie over haar geboorte

Kerst 2014 / 1944 Julie in Batavia, Anton in Amsterdam



Het boek over Julie van der Steur krijgt steeds meer vorm. Het is een klein verhaal wat een weg zoekt binnen de grote geschiedenissen. Het is verleidelijk om het boek in romanvorm te gieten. Dat maakt het schrijven makkelijker, maar ik doe daar niet aan. Het zonder romantiek koppelen van de kleine en grote realiteiten voelt voor mij beter aan. Dat geeft echter meer uitzoekwerk. O.a. naar de vraag waarom Japan in tegenstelling tot Duitsland zoveel meer moeite heeft om in het reine te komen met hun oorlogsverleden.  

Er melden zich uitgevers. Maar het bezoeken van archieven is nog niet afgerond, het lezen van oude verhalen, het uitpluizen en scheidingen maken tussen zinvolle toevoegingen en telkens meegevoerd worden in gevonden verhalen blijft een spannende, ontroerende en vaak treurig stemmende bezigheid die soms om enige weken afstand vraagt. Er is nog wel een jaar nodig om ‘lijn’ in de geschiedenissen rond Julie te verkrijgen. Een geschiedenis die begint in 1728. Toen stapte de Nederduitse stamvader uitgevaren via Amsterdam in Batavia van boord.


In de zomer van 2014 ontstond er opwinding over de gelijktijdige uitgave van twee boeken met het zelfde thema. Historicus Hugo Röling had een boek geschreven over zijn vader Bert Röling. De voortrekker van de polemologie in Nederland. Professor Röling was vanaf 1946 de enige Nederlandse rechtskundige die vonnis mocht wijzen bij het Internationaal Militair Tribunaal van het Verre Oosten in Tokio. Schrijver Kees van Beijnum had een roman geschreven waarin de hoofdpersoon enorm veel zou lijken op Bert Röling. Over deze rel is verder voldoende via Google te vinden.


De zeven ter dood veroordelingen van oorlogsmisdadigers in Tokio waren uitzonderlijk mild in vergelijking met de meer dan 235 veroordelingen door de Temporaire Krijgsraden in Nederlands-Indië tijdens de zelfde periode. Nederland stelde zich zelfs harder op dan de rechters in Neurenberg. Er waren ook burgers in Nederlands-Indië ‘fout’ geweest. In Nederland werden er meer dan 500.000 burgers als fout gebrandmerkt.

Er is een 2e generatie oorlogsslachtoffers ontstaan. Kinderen van foute ouders, kinderen van getraumatiseerde ouders. Kinderen die in kampen zijn geboren of gedeeltelijk zijn opgegroeid. Kinderen waarvan één of beide ouders niet zijn terug gekomen. Kinderen die verscheept zijn naar andere landen. Kinderen van ouders die zich nooit ergens tegen verzet hebben. 
De 3e generatie naoorlogse Nederlanders is vooral op zoek naar zich zelf. Kent geen oorlogsdreiging of honger. Reist met gemak naar alle continenten met behulp van oogstrelende reisboeken waar weinig geschiedenis in wordt opgenomen. Deze generatie lijkt gevangen in consumentisme, waardoor het woord armoede een nieuwe betekenis krijgt.


Als kind van Julie en Anton werd ik mij al jong bewust van de grote culturele verschillen in achtergrond tussen Julie en Anton. Beiden hadden een totaal verschillende jeugd en oorlog meegemaakt. Een moeder die het liefst zweeg over haar leven in Nederlands-Indië en een vader die het bijna dagelijks over de ‘Duitsers’ had. Die toch maar mooi waren verslagen door een grote groep stoere, verzet plegende Nederlanders. Natuurlijk was er wat hulp van een grote buitenlandse troepenmacht geweest. Maar daar sprak Anton nooit over. Anton hield niet zo van buitenlanders.


Heden 2014, zeventig jaar later zijn de consequenties van de tweede wereldoorlog als nabevingen van een aardschok minder voelbaar voor de nieuw geboren generaties. De uit de grote oorlog geleerde lessen zijn kennelijk vergeten. De overlevenden zijn bijna allen overleden. En met hen de verhalen, die mee zijn genomen in hun graven of deels in archieven zijn opgeslagen in de afdeling ‘geschiedenis’.

Inmiddels zijn er na 1945 meer dan zeven miljoen Neder- en Medelanders bijgekomen. De huidige zich nog steeds Nederlands noemende samenleving wordt gekenmerkt door een multiculturele diversiteit waar minderheden onder druk worden gezet zich aan te passen aan de weinig moderne wetgeving die nog steeds ruimte geeft aan haat zaaien en onduidelijk is over het tegengaan van racisme en ongelijkheid. De Duitsers werden na de tweede wereldoorlog gedwongen tot ‘Wiedergutmachung’. Het Nederlandse conservatisme wijst graag naar een glorieus verleden maar zelden naar de daarmee gepaard gaande uitbuiting en ontkenning van het veroorzaakte menselijk leed.

Toch vreemd voor een land met een koloniaal verleden van uitbuiting en zelfverrijking. Een land wat vóór 1940 een van de grootste Islamitische landen van de wereld was. Het merendeel van de zeventig miljoen Nederlandse onderdanen in de kolonie Indonesië was immers Islamiet. In Suriname en op de Nederlandse Antillen woonden bijna twee miljoen Nederlandse onderdanen met o.a. Afrikaans, Hindoestaans, Chinees, Creools of Javaans bloed. Allemaal naar de Nederlandse koloniën gehaald toen er nog vrij gehandeld mocht worden in zéér goedkope arbeidskrachten.

Het werd écht lastig voor de witte regerende Nederlanders in Den Haag toen er  seksuele relaties ontstonden tussen de overwegend blanke mannen en de inlandse vrouwen. Daar kwamen kinderen van. Julie was er ook zo een. Een Javaanse grootmoeder en een gemengd bloedige grootvader. Julie werd echter zo Hollands mogelijk opgevoed op Java. Zij leerde eerder waar Hoogezand en Sappemeer lagen dan waar Soerabaja en Medan zich op de kaart bevonden. Omdat Julie er ondanks haar lichtere huid toch zeer Inlands uit kon zien bleef zij uit de door de Japanners opgezette interneringskampen. Pas later werden deze Indo-europeanen ‘buitenkampers’ genoemd.


Julie was al sinds 1943 op de vlucht voor de Kempeitai afdeling Bandoeng. Julie kon hierdoor niet bij haar twee kinderen zijn die in Bandoeng waren achter gebleven. De oudste woonde bij haar moeder Charlotte en de jongste bij Ukkie Sombeek, een collega van haar oude werkkring bij de PTT.
De zo gevreesde Japanse militaire politie had ook een kantoor in Jakarta wat indertijd Batavia heette. Een stad waar alle Nederlandse elementen vanaf het begin van de Japanse bezetting in 1942 waren uitgebannen. Het was streng verboden om Nederlands te spreken of te schrijven. De voertaal was Indonesisch en op de scholen en in de wijken werd Japans onderwezen. Kinderen werden op Japanse wijze geschoold en gehard
.
De voorheen goed onderhouden stad met Nederlands aandoende straten en wijken en veel gebouwen met Nederlands koloniale architectuur maakte een verwaarloosde en haveloze indruk. Op voormalige regering en gemeentelijk gebouwen wapperden Japanse vlaggen. De in beslag genomen auto’s hadden nieuwe nummerborden en Japanse vlaggetjes.
Voor de Japanners en hun voor de rotklussen meegenomen 2de rang soldaten en burgers, de Japans-Koreanen en de Japans-Chinezen moest er om de haverklap gebogen worden. De wegen en straten werden slecht onderhouden en de verplichte schoonmaakdagen in de buurten waren vooral bedoeld om besmettelijke ziekten geen kans op verspreiding te geven. De Nederlanders waren volledig uit het straatbeeld verdwenen en de Indo-europeanen die niet in de kampen waren opgesloten hielden zich zo veel mogelijk op de achtergrond en zorgden ervoor zo Inlands mogelijk over te komen.

In alle wijken van Batavia werd er in de tuinen en op de nog vrije stukjes grond naast de door de Japanners verplicht aangeplante ‘Djarak’ om castor-olie te winnen, op kleine schaal groenten gekweekt. De Japanse bezetting was rampzalig gebleken voor de lokale economie en er heerste vanaf 1943 toenemende hongersnood op het zo vruchtbare eiland Java.  Er zouden meer dan 4 miljoen doden te betreuren zijn geweest. Het koste iedere burger de grootste moeite om aan eten te komen vanwege het voedsel export beleid voor de hongerige Japanse troepen.

Julie bezocht soms de Japanse Sukarai winkel waar schoolvriendin Marie Carpentier werkte. Marie was getrouwd met een op Java geboren Japanse echtgenoot. Beiden waren min of meer verplicht in de Japanse winkel en handelsonderneming aan het werk gezet door de bezetters. Een aantal malen zag Julie kans om met de lichtbruine bedrijfskleding van Marie waarop een Japanse bloesem was geborduurd kort naar Bandoeng af te reizen om haar kinderen te bezoeken.
Na de oorlog, in juni 1946 zou Julie door Ukkie Sombeek beschuldigd worden van collaboratie met de Japanners vanwege de bedrijfskleding met de mooie bloesem. Ukkie Sombeek wilde het tweede kind van Julie niet afstaan. Julie moest zelf bewijzen aandragen dat zij vanwege verzetsdaden tegen de Japanners op de vlucht was geslagen en dat de bedrijfskleding en het persoonsbewijs van Marie waren geweest. De Temporaire  Krijgsraden en opnieuw ingerichte rechtbanken draaiden vanaf eind 1945 al vlot overuren. Niet alleen om de Japanners te veroordelen maar ook om de aanklachten tegen de ‘vrij’ gebleven Nederlanders  te onderzoeken en tot veroordelingen over te kunnen gaan.

Julie wist eind 1944 nog niet dat haar echtgenoot in juni van dat jaar met zijn geallieerde vliegtuig was omgekomen. Dat zou Julie pas in juni 1946 vernemen. Haar aanstaande en in Amsterdam wonende echtgenoot Anton Deijmann was nog getrouwd en leed met zijn gezin zoals bijna alle Amsterdammers eveneens honger. De zeer koude winter van 1944 zou bekend worden als de Hongerwinter. Anton woonde echter niet bij zijn gezin met vrouw en vier kinderen. Hij leefde grotendeels ondergedoken op de hoogste van het huis waar zijn moeder leefde aan de Marco Polostraat in Amsterdam West. Onder de naam Ton van Dijk was hij overdag actief in de zwarte handel. Hij zou dat later verzetswerk noemen.
Ook Anton zou vertellen dat de in september 1944 algemene spoorwegstaking die door de Nederlandse regering vanuit Londen was afgekondigd. De basis zou leggen voor de catastrofale honger die in de maanden daarna de gehele Amsterdamse bevolking zwaar zou treffen. Er was geen gas en elektra en vanaf ’s avond 20.00 mocht niemand zich op straat begeven. Er werden centrale gaarkeukens geopend waar eens per dag op vertoon van een ‘bonnenkaart’ waterige maaltijden of soep van bijvoorbeeld aardappelschillen verkrijgbaar waren. Wie nog een fiets had met of zonder banden gebruikte deze als vervoermiddel om soms wel vijftig kilometer verder bij boeren nog iets los te weken. Volwassenen en kinderen stierven van de honger en kou.

Julie handelde en sjacherde om te overleven op Java en ook Anton overleefde op die wijze het hongerende Amsterdam. De kerstdagen van Anton in 1944 waren onvergelijkbaar met de kerstdagen van Julie in het zelfde jaar. Voor de Japanse bezetting was het de kleine christelijke minderheid die de kerstdagen op Java vierden. In 1944 waren zelfs de Duitse bezetters minder mild tijdens de kerstdagen. Zij verweten de Hollanders dat de honger hun eigen schuld zou zijn. De enige overeenkomst was hun gezamenlijke honger die voor Anton pas vanaf maart 1945 enigermate zou afnemen. Julie zou langer honger blijven houden. Zij moest opnieuw onderduiken.
Met hulp van Marie kwam zij in augustus 1945 in de donkere bijkeuken van Villa Cililitan Besar terecht. Het bleek het grote woonhuis van Kapitein Tanaka en zijn assistenten. Het lag op de hoek van het bekende kamp Makassar waar de Nederlandse geïnterneerden de varkens moesten hoeden en ook groenten voor Tanaka en zijn staf verbouwen. Julie had al eerder in Bandoeng succes geboekt met haar schorre hoest. Japanners waren doodsbang voor besmettelijke ziekten. Kapitein Tanaka had op aandringen van Marie goedgevonden dat Julie in de bijkeuken zou mogen verblijven om de Kokkie te helpen met zijn afwastaken.
De Amsterdammers, dus ook Anton zouden na 5 mei 1945 bevrijd worden van de bezettende Duitsers. Julie zou tot eind augustus 1946 in de bijkeuken verblijven. Nadat de Britse troepen en het nieuwe Indonesische leger enigermate de rust in Batavia wisten te bewerkstelligen vertrok Julie schielijk naar haar Chinese familie in de wijk Meester Cornelis. Op 18 oktober 1945 werd Julie opnieuw vastgenomen. Ditmaal niet door de Japanners maar door de Indonesische politie die gevolg gaven aan de nationale roep om alle Nederlanders maar ook alle Indo-europeanen ‘voor hun eigen veiligheid’ vast te zetten in gevangenissen en kampen.

Julie zou tot eind april 1946 opgesloten blijven in een oude reeds in 1928 afgekeurde gevangenis op 200 kilometer van Jakarta. De omstandigheden bleken nog erger dan de hongersnood op Java van 1943-1944. In Amsterdam kon Anton niet besluiten naar zijn vrouw en kinderen terug te keren. De naoorlogse vrijheid was hem liever dan de zorg voor zijn gezin.

In het vroege voorjaar van 1947 zouden Anton en Julie elkaar ontmoeten. Julie was in november als weduwe met twee kinderen in Nederland aan gekomen. Zij kwam te werken bij een notarissen en advocatenkantoor. In een voor haar volslagen onbekend land, waar neergekeken werd op Indische vrouwen zoals Julie. Want kwam het niet door de Indische-Nederlanders dat er ook veel Amsterdamse mannen ten strijde moesten trekken tegen de zo ondankbare en opstandige Indonesiërs. Pas na de geboorte van hun tweede kind in 1949 zou Julie ontdekken dat Anton zijn vrouw en kinderen onverzorgd had verlaten.

Het meeste voedsel was in de naoorlogse jaren nog schaars en veelal op de bon. Julie had in de oorlog met weinig voedsel leren improviseren en kookte smakelijke maaltijden met het voedsel wat Anton via de zwarte markten wist te bemachtigen. Anton trok bij Julie in omdat zij zo lekker zou koken. Beiden zochten troost bij elkaar om de verschrikkingen van de oorlog te kunnen vergeten.

Hun eerste gezamenlijke kerstperiode vond plaats op de kleine spaarzaam ingerichte bovenetage van Julie aan de Amsteldijk. Julie was inmiddels acht maanden zwanger van hun eerste dochter die in januari 1948 geboren zou worden. Anton had inmiddels kennis gemaakt met de twee zoons van Julie en haar moeder Charlotte die nog geen vijftig jaar oud volkomen grijs uit Indië was mee gekomen. De wederopbouw van Nederland voltrok zich langs een onzeker en grijs pad.

Pas in 1963 en na de geboorte van tien kinderen zou Julie zich min of meer thuis gaan voelen in Nederland. Er zouden daarna nog twee kinderen geboren worden. Anton had werk gevonden bij een Duits bedrijf. 


1900 Militaire School te Meester Cornelis (Batavia)

1900 Stadhuis van Batavia


1930 Rijswijkstraat Batavia


1940 een etentje voor de inlandse medewerkers

1940 Paleis Rijswijk
 Gouverneur-Generaal van Nederlands-Indië  Tjarda van Starkenborgh Stachouwer

1942 De Japanners bezetten Batavia


1942 Tjarda van Starkenborgh Stachouwer op weg naar interneringskamp






1944 - augustus 1945 Julie woonde in de bijkeuken

Hongersnood Java 1944-1945


1946 voormalig Japans interneringskamp tot 1945 en opnieuw in 
gebruik genomen ter bescherming van Nederlanders en Indo-europeanen

De wijk Meester Cornelis (Batavia) - 
1946 Nederlandse militairen arriveren op Java

1947 Nog steeds grote armoede en verzet tegen Nederland

Amsterdam 1944-1945









2014 

Ons DNA is een puinhoop




Behalve de suikerindustrie op Java waar veel familieleden in Indië werkzaam waren is er ook de vermenging met inlands bloed en het koloniaal racisme wat  van grote invloed is geweest op de levens van de nakomelingen van Casper Frederik Deuning die als vierde generatie Deuning in Indië in 1842 in Soerakarta is geboren. Zijn jongste dochter was Charlotte de moeder van Julie. Charlotte werd geboren in het toen nog zeer landelijk gelegen Bojolali niet ver van Soerakarta (Solo). De dochter van Charlote heet Julie en is in 1920 geboren in de kraamkamer van het kleine ziekenhuis op het bedrijfsterrein van suikerfabriek Poerworedjo. 

Daar begon mijn denkbeeldige reis door verleden van Julie. De fabriek zou later een stationnetje krijgen. Jenar, genoemd naar de fabriek. Stasion Jenar heet het nu. Het stationnetje bevindt zich op minder dan twaalf kilometer van het stadje Poerworedjo wat nu Purworejo heet. Als ik mij omdraai zie ik in de verte de oude fabriek aan het einde van de brede weg. 




De Nederlandse taal is met het vertrek van de Nederlanders uit Indië vanaf 1949 langzaam verdwenen. Er moest een nieuwe nationale taal komen. Het Maleis wat mijn moeder naast de Hollandse taal leerde was maar  één van de vele talen en dialecten die er Indië werd gesproken. Julie groeide op in een wereld waar de verschillende talen in haar oren als één taal geklonken zullen hebben. 

Julie heeft maar kort op de suikerfabriek gewoond. Lang ben ik daar niet gebleven toen ik mijn reis in 2011 begon. Het werd een lange reis over Java langs veel suikerfabrieken en andere bijzonder plekken. Een reis die, hoe kan het ook anders ook terug ging in de tijd van vóór Julie's geboorte. 


In oktober 1946 vertrok Julie naar Nederland en verliet noodgedwongen maar opgelucht de haven van Tandjong Priok. "pour prendre congé" zou Julie voor haar vertrek in de krant laten zetten. Congé? Zou ze dan terug gaan keren? Was het afscheid van Indië maar voor korte tijd? Julie werd Jill genoemd in Indië. Zij had enige maanden voor haar vertrek te horen gekregen dat zij weduwe was geworden van William Dobson. Einde verhaal, uithuilen en opnieuw beginnen? Zo eenvoudig bleek haar verhaal niet te zijn. 


Het Ochtenblad (Batavia 24-10-1946)

Een Hollander heb ik mijzelf nooit gevoeld en ook geen Indo of Duitser. Maar wat ben ik dan wel? Wat zit er voor erfelijks in mijn bloed? Die tobberigheid zal mijn Duitse DNA wel zijn wat verweven blijkt te zijn met Perzisch bloed van lang geleden. Bloed wat na honderden jaren van rondtrekken door Russische landen via Polen naar Duitsland kwam en in Wesuwe, Xanten, Haren en Meppen voor een paar generaties tot rust zou komen. Uit die streek komt de grootvader van mijn vader's kant. Of zit die tobberige melancholie juist in mijn Javaanse bloeddeeltjes. En wat wordt je eigenlijk voor mens als die Javaanse deeltjes gemengd worden met Europees bloed. Een Euro-Indo of Euroindo? Die laatste klinkt eigenlijk al weer lekkerder.


Er waren al eeuwen eerder Deymann’s naar Nederland gekomen met familiebanden in Duitsland en nog verder in handelssteden aan de zijderoute. De duidelijkste sporen van de familie van mijn vaders kant beginnen via de oude kerkregisters in Meppen. 
De wijnhandel in Meppen van de twee broers Deymann draaide goed en er werd veel handel vervoerd via 'de turfroute' over het water dus. Het werd tijd voor een tweede filiaal in Groningen. Andere neven gingen in België wonen om daar likeur te gaan maken. Rond 1870 nam mijn Duitse overgrootvader Heinrich een koets vanuit het Duitse Meppen-Haren en dan de grens over om via Ter Apel vervolgens per trekschuit naar Groningen te reizen en daar het tweede filiaal te openen. 

Er kwam Hollands bloed in door het huwelijk van Heinrich met een meisje Koets. Een kwart eeuw later trouwde hun zoon en aldus mijn half Duitse grootvader met een meisje uit Den Helder. Mijn vader geboren in 1912 is dus een kwart Duitser. Een jaar of veertig eerder was mijn Hollandse andere overgrootvader (van mijn moeders kant) Francois Heijligers die in het Brabantse Grave is geboren, in Antwerpen getrouwd met een mooie Duitse vrouw, Julie Chün. Haar ouders woonden al jaren in Nederlands-Indië. En Francois had broers in het Indische leger.

Na verloop van tijd vertrok de familie Heijligers-Chün vanuit hun woonplaats Antwerpen via Amsterdam naar Batavia om zich aldaar te vestigen. Met zes kinderen, waarvan baby Jeanne Heijligers de jongste was. Francois had een baan gekregen als Officieel Translateur. Jeanne Heijligers trouwde achttien jaar later met zeeman Adriaan Hendrik van der Steur. Hun enige kind is een zoon en zou mijn grootvader Ferdinand Pieter van der Steur worden. 

Ferdinand werd verliefd op de Indisch ogende Charlotte Deuning die nog maar heel weinig Duits bloed over had omdat haar indertijd ongehuwde Duitse voorvader Michiel Dohning, vier generaties eerder in Indië was aangekomen (VOC schip 1728) en zou zoals het merendeel der Europeanen een relatie aan gaan met een inlandse vrouw. Zijn kinderen en kleinkinderen leefden in de daarop volgende generaties overwegend in concubinaat met Javaanse vrouwen. Er mocht immers niet getrouwd worden met inlanders. In veel gevallen zijn alleen de voornamen van de moeders bekend. Zoals bijvoorbeeld de naam Djeminem de moeder van Charlotte.

Charlotte en Ferdinand trouwden in 1921 en kregen samen twee kinderen. Eerst een meisje wat Julie werd genoemd en zij is mijn moeder. Toen een jongetje en dat is mijn oom. Er zit dus veel meer Duits-Javaans bloed in mijn lichaam dan ik thuis te horen had gekregen. Het werd een hele uitzoekerij want mijn vader wist niet meer dan dat zijn vader uit Groningen kwam. En mijn moeder vertelde dat zij een Hollandse vader had en haar moeder zou ‘een beetje’ inlands bloed hebben.
  
In het Nederlandse volkslied wat tot 1933 gezongen werd wordt mijn familie toch wel een beetje vreemd weg gezet. De Rotterdamse verffabrikant en dichter Hendrik Tollens dichtte in 1816 verhit door vaderlandsliefde:

Wien Neerlandsch bloed door d'aderen vloeit,
    
Van vreemde smetten vrij,

Wiens hart voor land en koning gloeit,
    
Verheff' den zang als wij:
Hij stell' met ons, vereend van zin,
    
Met onbeklemde borst,

Het godgevallig feestlied in
    
Voor vaderland en vorst.

Gelukkig blijkt uit het nieuwe nationale volkslied, het ‘Wilhelmus’ van 1932 dat mijn families toch meer verbonden zijn met de Duitsche en Javaansche Vorstenhuizen dan de zo van ‘vreemde smetten vrij’ houdende Hendrik Tollens had verondersteld.

ben ik, van Duitsen bloed,

den Vaderland getrouwe

blijf ik tot in den dood.

Een prinse van Oranje
ben ik,
vrij onverveerd,

heb ik altijd geëerd.

In dit liedje wordt er rond mijn familie een hoop recht gezet. Mijn Deutsche gründlichkeit heb ik dus niet zomaar meegekregen. Dat met die Koning van Hispanje is een soort fremdkörper (vreemd lichaam) in dat liedje. Maar ik kan echter wel een goed bereide Spaanse paella waarderen als er maar een pot sambal badjak in de buurt is. Het valt te raden of die sambal vookeur niet genetisch bedingt is. In één van mijn chromosoom ventrikels moet toch ergens het ‘ik wil nú sambal’ opgeslagen zijn. Sambal of Lombok wordt echter van ‘Spaanse pepers’ gemaakt en nu begrijp ik de link weer met het koningshuis van Spanje in het volkslied. Voor de tweede wereldoorlog behoorden de 70 miljoen Javanen ook tot het Nederlandse rijk. En dan leg je in zo’n volksliedje natuurlijk wél even uit waar de link met sambal/Spaanse peper vandaan komt.

Stel dat het waar is dat in ons DNA ook erfelijk materiaal is te vinden wat in nauw verband staat met ons denkvermogen, karaktereigenschappen, temperamenten, talenten, eetgewoontes, verslavingen wat maakt mij dan wie ik nu ben? Johann Wolfgang von Goethe de Duitse dichter en filosoof schreef al eind 1700 dat wat de mens ‘waarneemt’ opeengestapelde cellen zijn die door onze huid bijeen gehouden worden. Mensen, dieren en planten zijn zo verschillende omdat zij allen een zeer verschillende cellenopbouw hebben. Dat heet dan de metamorfosen leer. Goethe keek ook graag naar planten en bedacht toen ook nog even de fenomenologie. Daar bedoelde hij een manier mee om goed naar objecten zoals kunstwerken te kijken maar dan wel zonder énig vooroordeel

Dus als je dan heel erg goed naar bijvoorbeeld een Indo kijkt, dan zullen er per Indo maar heel weinig werkelijke en overeenkomende gelijkenissen zijn. Er kan door zo te ‘kijken’ dus nooit sprake zijn van‘Dé Hollander’ of ‘Dé Javaan’ en als die samen sex met elkaar hebben dat er dan weer een unieke Indo is geproduceerd. Waarom deze kinderen in Indië uit de mestiezencultuur en later het ‘vertrapte ras’ werden genoemd heeft meer een politieke betekenis die nauw verbonden is met het toenmalig koloniaal racisme uit Nederland.

Als je ongewild of niet, met politiek racistische motieven naar een bevolkingsgroep kijkt en daar etiketten opplakt dan ben je écht niet goed bezig. Waar je wel mee bezig bent is het aanzetten tot vooroordelen en met name met 'oordelen' en in het ergste geval haat. Als je dat aan oordelen doet dan ga je in de schoenen van de Rechter staan en dan lijkt het helemaal alsof je gelijk hebt. Goethe bedacht ook nog een kleurenleer en daar is de conclusie uitgekomen dat er door de werking van het licht eigenlijk altijd sprake is van een unieke kleur op een uniek moment. Dus negers zijn daardoor nooit ‘zwart’ en ‘bruinen’ zijn niet altijd met Javaan of Indo aan te duiden. Opvallend is trouwens dat de meeste witte mensen eigenlijk in veel tinten wit/roze voorkomen en blauw worden als zij het heel koud hebben en geel/groen worden bij ziekte of sterven. Bijzonder.

Goed kijken en onbevooroordeeld waarnemen vraagt dus niet alleen een ruime kennis van wat je zoal ‘te zien’ krijgt maar vergt ook een hoge tolerantiegraad en vooral eerlijkheid. Want als je te opgewonden raakt van wat je (niet goed) ziet of niet wil zien dan verval je al snel in vooroordelen. Als je eigenlijk wél beter weet maar het om allerlei redenen (domheid, macht, geld) niet wíl zien dan onderdruk je dus je eigen eerlijkheid en geweten en wordt je van observator een op macht of geld (of beide) beluste ‘onderdrukker’. De kennis van Goethe was na het faillissement van de VOC in1796  en ook nog niet toen Koning Willem I en II en III op de troon plaatsnamen doorgedrongen tot de lieden die Nederlands-Indië gingen besturen. 

Zelfs de slavernij werd pas in 1860 met veel moeite in Ned. Indië afgeschaft. Want Indië was er voor Nederland, en niet omgekeerd werd er gezegd. Tijdens mijn uitpluizerij en zoektochten kwam ik tot de achteraf weinig verrassende conclusie dat bijna alle familieleden uit de vorige generatie dus ook veel Deijmann’s via de marine, het leger of via de handel nauwe banden met Indië hebben gehad en zelfs in Japanse kampen geïnterneerd zijn geweest. Indië was veel meer aanwezig in Nederland dan men zich heden realiseert.

Rond 1899 had Conrad Theodor van Deventer uitgerekend dat Nederland eigenlijk een bedrag van 640 miljoen gulden aan Indië terug zou moeten betalen. Een ereschuld die besteed had moeten worden aan de noden van de Javaanse bevolking. Al vanaf Max Havelaar rond 1860 waren er geluiden en pas veel later protesten tegen de exploitatie van de inlanders. Toch zou het tot begin van 1900 duren voordat de ‘Ethische politiek’ werd ingevoerd. Meer basisvoorzieningen zoals medische zorg en onderwijs stap voor stap geïmplementeerd. Toch zou in 1940 nog geen 8% van de totale bevolking in Nederlands-Indië kunnen lezen en schrijven. En net zoals Goethe al voorstelde; als je de ontwikkeling van Nederlands Indië vanaf 1830 tot 1942 zonder oordelen en op eerlijke wijze zou observeren. Dan heeft Nederland zeer weinig ‘goeds’ gedaan vergeleken met hetgeen er is ‘weg’ gehaald. 

De oude Tempo Doeloe foto’s laten voor meer dan 90% de toenmalige lifestyle van de Hollanders en sommige geslaagde Indo’s zien. Er zijn echter buitengewoon weinig foto’s van inlanders of minder succesvolle Indo’s te vinden. In alle steden op Java werden er prachtige nieuwbouw wijken, pleinen, schoolgebouwen, kantoorgebouwen onder Nederlandse architectuur gebouwd. Er zijn Chinese of Arabische buurten die al minder mooi waren en buiten het zicht woonden de verpauperde Indo-Europeanen nooit ver weg van de kampongs waar de vele zeer arme inlanders woonden.

Natuurlijk zullen er mensen zijn die graag beweren dat Nederland een prachtige infrastructuur heeft achter gelaten en een westerse denkwijze met een wettensysteem die met aanpassingen door de eerste president Soekarno overgenomen kon worden. Maar velen vergeten hierbij dat de lokale bevolking het door hun harde werken en ondanks hun moeilijke omstandigheden mede mogelijk hebben gemaakt. Met de introductie van de ethische politiek rond 1901 steeg ook het aantal inlandse studenten en met hén het nationaal bewustzijn. Nederland heeft toen veel geld en mankracht moeten investeren in het beleidsmatig onderdrukken en in banen leiden van dit nieuw bewustzijn en dat onderdrukkingsbeleid is vaak op zeer hardhandige wijze uitgevoerd. Het is daarnaast een goede Nederlandse traditie geworden om wel onder voorwaarden ‘herdenkingen’ toe te staan maar niet de rekening te betalen.

Mijn in Indië wonende familieleden hadden allen gemengd bloed met als uitzonderingen Jeanne Heijligers, haar echtgenoot Adriaan H. Van der Steur en hun zoon (mijn opa) Ferdinand van der Steur. Omdat Jeanne en Adriaan al snel na hun huwelijk zijn gescheiden had Jeanne onvoldoende middelen om Ferdinand naar Nederland te sturen om hem aldaar te laten studeren. Mogelijk heeft de sterke moeder-kind binding ook een rol gespeeld. Indo’s hadden minder kansen dan Ferdinand, dat was zelfs in de wet geregeld. Slimme en beter opgevoede Indo’s hadden weer iets meer kansen dan de ongelukkige Indo’s die dichter tegen de kansarme inlandse groeperingen aan woonden. Mijn grootvader Ferdinand ging tot ongenoegen van zijn Hollandse moeder de fout in door een meisje te trouwen met een zeer hoog percentage inlands bloed. Jeanne kon zich zeer ergeren aan het indolente gedrag van haar schoondochter die ook nog eens twee zeer ongezeglijke  ‘bruine’ kinderen baarde. Het bloed kruipt waar het niet gaan kan mopperde Jeanne.

Het heeft mij en vele anderen indertijd zeer verbaasd dat ik als bloedjonge student binnen enige maanden bijna vloeiend Duits sprak. In Stuttgart waar ik terecht was gekomen dacht men dat ik uit Ostfriesland of Hamburg kwam vanwege mijn lichte accent. Zelf voelde ik mij geweldig thuis in Duitsland. Nooit eerder had ik zo serieus gestudeerd. Geweldige leraren die met groot enthousiasme vanuit hun fachbereich altijd zeer goed voorbereide lessen gaven. Na circa acht maanden werd ik op het Polizeirevier ontboden. Er lag bij de ‘Drogendienst’ een pakje uit Nederland op tafel waar ik een verklaring over moest aflegen. Het bleek een verrassing van mijn moeder te zijn. Een pakketje met Indische gedroogde kruiden. Omstandig wist ik uit te leggen hoe er allerhande Indische gerechten mee gemaakt konden worden. Toen ik na een uur verhoor weer buiten stond dacht ik; Mein Gott, ich bin ein Indo. 

Nooit eerder was ik zo heftig met mijn afkomst geconfronteerd geweest. Ach so, ihre Mutter stammt aus Indonesien. Er was bij mij een nieuw bewustzijn geboren. Ik was op het politiebureau uitgenodigd omdat ik anders was. Weer terug in Nederland vroeg ik mijn ouders naar onze afkomst. Maar ik kreeg nauwelijks antwoorden. Het was pas vijfentwintig jaar na de grote oorlog van 1940-1945. Beide ouders hadden ieder een ‘eigen’ oorlog meegemaakt. Pa in Nederland en Ma in Indië. Daar spraken zij niet over. Dat was ‘not done’. Voor mij betekende het dat mijn interesse naar drie andere fenomenen (denk aan Goethe) was gewekt – verdringing - ontkenning en relativering.

In die periode kreeg ik twee studieboeken die grote indruk op mij maakten. Het eerste was ‘Het onvermogen om te rouwen’ van het psychoanalisten echtpaar Margarethe en Alexander Mitscherlich. Waarin zij beschreven dat bevolkingsgroepen het vaak buitengewoon moeilijk vinden om te erkennen dat er sprake kan zijn van ‘collectieve schuld’. Waarbij je als volk leert toe te geven dat men zich collectief schuldig heeft gemaakt aan beslissingen en acties die rampzalig waren geweest voor een andere bevolkingsgroep. Door dit boek ging Duitsland zich afvragen waarom zij de ideologische kruistocht van Adolf Hitler en zijn trawanten massaal hebben omarmd. De Mitscherlich’s schreven een pleidooi om tot dieper zelfinzicht te komen in plaats van juridische processen te voeren naar ‘schuld of onschuld’. 

In Nederland is dit proces van zelfanalyse ruim na de tweede wereldoorlog en het afscheid van Indië in 1949 met horten en stoten op gang gekomen. En opnieuw wordt er gekozen voor ontkenning door juridische processen waarin het accent wordt verlegd naar compensatie bedragen. Denk hierbij aan de commotie rond het bloedbad van Rawagde.

Het tweede boek was Op weg naar een vaderloze maatschappij. Waarin Mitscherlich schreef dat de traditionele vaderrol na de eerste en tweede wereldoorlogen sterk was veranderd. Mijn moeder Julie kreeg veertien kinderen en haar Javaanse grootmoeder kreeg eveneens veertien kinderen. Maar de rollen die beide vaders innamen waren buitengewoon verschillend. Mijn Indische overgrootvader heeft al het mogelijke gedaan was om zijn kinderen een plezierige jeugd, opvoeding en studie te geven. Mijn vader zei bij gelegenheid tegen mijn moeder ‘het zijn jouw kinderen’ en liet vooral zijn zoons (ook de zoons uit eerder huwelijken) volledig aan hun lot over. 

Wat waren dit voor vaders? Mijn beide Hollandse opa’s zijn gescheiden van mijn oma’s en lieten hun kinderen min of meer in de steek. Wat  waren dit voor moeders die er zo vaak alleen voorstonden? En zo zijn er meerdere en steeds terugkerende patronen die kennelijk ‘meegeboren gedrag zijn’. Er zijn heden meer dan vijftig kleinkinderen van Julie die allen op een bepaald moment zich af zullen vragen wie ben ik en waar kom ik vandaan. Ieder mens wil uiteindelijk een eigen ‘verhaal’ hebben om de eigen identiteit te kunnen bepalen.

Natuurlijk ben ik tijdens het snuffelen aan de oude verhalen geconfronteerd met karaktertrekken van mijn ouders, grootouders en overgrootouders. En omdat ik zo van eerlijk en onbevooroordeeld schrijven houd moest ik verschillende keren diep ademhalen en uithuilen want die confrontaties met het gedrag en de ‘lifestyle’ van mijn ouders en hun ouders enz. vertelden ook aan mij waarom het in mijn leven soms geheel verkeerd ging en dan weer beter. Had ik maar eerder en méér geweten over mijn ouders en voorouders, daar had ik van kunnen leren. Dat mijn voorouders en ouders niet zo goed konden rouwen gaf ook weer problemen met troosten. Of anders wel met affectiviteit. Assertief waren zij zeker, dat hoort immers bij overlevers. Want dat waren zij. Dat zit ook in mijn DNA.

De dossiermap van Julie die zij na haar overlijden in 2001 ben ik pas eind 2010 gaan openen en lezen. Er zat veel boosheid in. En onverwerkt verdriet. Maar ook relativering van levensbedreigende situaties, martelingen, seksueel misbruik, racistische onderdrukking, gemanipuleerd worden, worstelingen met religie en ongeloof. Maar ook collectieve schaamte over hetgeen mensen elkaar aan kunnen doen. De opdracht was duidelijk. Ik ben gaan lezen, puzzelen, op onderzoek gegaan, gesprekken gaan voeren, verdrietig geweest om zoveel onverwerkt en nodeloos verdriet. 

Onderwijl ben ik behalve mijn moeder maar ook mijn opa’s, oma’s en voorouders dankbaar dat ik deze reis door hun verleden heb kunnen maken. Zij allen zijn geboren en opgeroeid in een maatschappij die met name vanaf de renaissance voortdurend aan dramatische en snelle veranderingen onderhevig was. Dat alle mensen weer afstammen van de eerste ‘bron-apen’ uit zuidelijk Afrika doet mij weer extra goed omdat ik alweer jaren met veel plezier in Afrika woon. Back to the roots heet dat toch? Soedah tóch dat mijn DNA een puinhoop is. 

Het landgoed met tuinen van Jan Deyman 
rond 1609 in de buurt van Amsterdam

1656 De anatomische les van Dr. Joan Deymann Amsterdam

Mathias Deymann Meppen 1799

1880 circa - Deymann likeur

1881 Jeanne Heijligers - We gaan naar Nederlands-Indië met de 
SS Prins Alexander vanuit de haven in Amsterdam


In 1890 en 1901 werden er twee jongetjes geboren
Adolf Hitler in Oostenrijk en Hirohito in Japan.

Beiden hebben met hun volgelingen grote invloed gehad 
op het leven van mijn ouders en vele andere vaders en moeders 
met name tijdens de periode 1939 - 1945

1945 Wachtende mensen bij een gaarkeuken in het 
Amsterdam waar ook Anton woonde


1945 Julie woonde nog In Indië - Borobudur met zicht op een vulkaan 

Een kampong op Java

Bandoeng rond 1915

1928 Suikerfabriek Delanggoe
Charlotte Deuning (links achter) omhelst haar broer Reinier. 
Naast Charlotte zit Ferdinand van der Steur

Vanaf 19 oktober 1945 tot eind april 1946 verbleef Julie tijdens de 
Bersiap periode in een gevangenis te Cheribon. 

Tussen 1943 en 1945 was zij in Indië op de vlucht en leefde als 
'Buitenkamper' op vele plaatsen op Java. 
Op de foto vrouwen in een gevangenis in Indië 1945.

1951 Julie in het midden en haar echtgenoot Anton links achter 
in Amsterdam

1996 Julie heeft zich in 1992 laten scheiden van Anton en woont vanaf 1993 
samen met haar vriend Carlo. De foto is gemaakt tijdens hun verblijf in Thailand. 
Julie durfde niet verder te reizen naar Indonesië. 


1996 In Thailand begon Julie te aan het schrijven van haar memoires. 

Het in 2011 opgestarte familieonderzoek bracht verrassende feiten 
aan het licht en is nog niet geheel volledig