Ondanks de dagelijkse beslommeringen en de zorg voor twee kleine kinderen verveelde Julie zich. Het was najaar 1942. Zij woonde weer bij haar moeder Charlotte die de grote wasserij aan de Merdekaweg draaiende hield. In het grote huis naast de wasserij had Julie weinig om handen terwijl zij eigenlijk altijd wel iets zocht waar zij in 'op' kon gaan. Julie had met de kinderen enige maanden in een leegstaand huis van een zwager gewoond. Julie was niet alleen geweest maar woonde samen met meerdere voorheen welgestelde families. Ook deze families waren uit hun huizen gezet door de Japanners. De echtgenoten zaten in gevangenissen, kampen of waren op de vlucht voor de Japanners of Indonesische politie. Er werden geen salarissen uitbetaald en men kon ook geen geld opnemen van spaarrekeningen. Zwarthandel was formeel verboden maar er zat niets anders op om daar toch aan mee te doen om alsnog aan voedsel te komen. De lokale steuncomités trachten waar nodig hulp te verlenen maar de situatie werd steeds nijpender.
In het najaar van 1942 werd het al moeilijker om aan het dagelijks voedsel te komen. Met ruilhandeltjes en huisvlijt zoals de door Julie gemaakte kinderschoentjes met houten zooltjes, met van katoen gehaakte voetbedekking of met de verkoop van kinderjasjes uit oude kleding kwam Julie aan de kost. Andere vrouwen in het huis bakten koekjes of andere lekkernijen voor de verkoop. Na verloop van tijd werd het echter te onveilig om op deze manier samen te wonen in een huis wat op elk moment door de Japanners gevorderd kon worden. Er waren immers geruchten dat ook de blanke vrouwen opgesloten zouden worden en de halfbloed vrouwen waren bang dat zij dan eveneens gearresteerd zouden worden.
Dagelijks werd er veel was gebracht en opgehaald in de wasserij van moeder Charlotte. Nieuwe klanten waren de Japanners. Die brachten hun uniformen en burgerkleding of lieten dat brengen door hun Indonesische bedienden. Julie had er moeite mee dat haar moeder de nieuwe klanten zo vriendelijk ontving en bleef zoveel mogelijk aan de achterkant van het huis waar de klanten niet kwamen. Door het bezoek van oud PTT collega Mijnheer Ingram kwam er een einde aan de verveling van Julie.
Julie was Ingram tijdens een fietstocht in de stad tegengekomen. Hij was in 1937/1938 haar chef geweest op het grote postkantoor van Bandoeng. Zij mocht hem heel graag. Enige tijd later kwam hij bij Julie langs en gaf haar een som geld. Je zal het nodig hebben vertrouwde Ingram haar toe. Julie was oprecht verbaasd. Ach had hij gezegd we hebben genoeg geld. Enige dagen later kwam Ingram weer langs. ‘Zou je ons willen helpen’? Julie: waarom ook niet, ik heb weinig te doen, ik verveel me dood. Wat moet ik doen? Ingram stelde haar voor om voedsel en geld uit te delen in de armenwijk Tjiateul. Julie wist dat er voedsel uitdeel projecten waren op verschillende plekken in Bandoeng. Ingram voegde er aan toe; "Jij bent Indisch, jij valt niet zo op, dus hebben we bedacht dat jij dat werk eigenlijk zou moeten doen". Wie dat 'we' waren is nooit duidelijk geworden. Tjiateul was in die jaren een van de armste wijken van Bandoeng. Een slum. Kleine stenen huisjes, kamponghuisjes of huisjes van golfplaat opgetrokken. Kleine benauwde straatjes. Er woonden veel Ambonezen en Indische familie van KNIL militairen. Door de oorlogssituatie waren veel KNIL soldaten in kampen opgesloten en werden de salarissen al sinds de Japanse inval niet meer uitgekeerd. Sommige bewoners hadden prachtige achternamen. Saint-Pourcain, De Blok van Haamstede, De Roy van Papendrecht. Veelal samengestelde namen uit de VOC periode. Bijvoorbeeld fuselier Jan de Rooy, uit Papendrecht had een kind gemaakt bij zijn inlandse njai. Het prachtige donkerblanke kindje werd vervolgens vol trots Johannes de Roy van Papendrecht genoemd.
Ondanks de vaak prachtige namen leefden deze families in buitengewoon moeilijke omstandigheden. Julie is zich altijd zeer verbonden blijven voelen met vooral de Ambonese groeperingen. Nog in de jaren negentig nam zij het op voor onderdrukte Ambonezen middels vele brandbrieven aan Amnesty International. Vaak dacht zij terug aan haar peetkind dochter van een Ambonese soldatenvrouw. Julie heeft haar bijgestaan tijdens haar zwangerschap. Juliette Nanlohy zou heden anno 2011, circa 69 jaar oud moeten zijn. Zou zij de oorlog overleefd hebben?
Later heeft Julie begrepen dat het contant spaargeld van de Bandoengse banken geweest moet zijn. Vervreemde oorlogsbuit dus. De Japanners waren op zoek naar dat geld en nog zeer druk doende met het uitschakelen van verschillende verzetshaarden binnen en rond Bandoeng. Van enige keren per week werd het dagelijks werk voor Julie. Soms wel twee keer per dag op de fiets naar meerdere uitdeel plaatsen. Onderwijl bouwden de Japanners langzaam maar zeker bepaald wijken waar vooral Nederlanders woonden dicht met bamboespijlen, en prikkeldraad omheiningen. Julie’s even oude nichtje Deetje Heyligers woonde met haar familie in een van deze wijken. In een vrijstaand huis aan de Papandajanlaan waar Julie tijdens haar middelbare school periode nog een jaar in huis had gewoond. Jan Bouwer een in Bandoeng ondergedoken journalist schrijft in zijn boek Het Vermoorde Land als volgt over Dee Heyligers :
Julie had de berichten indertijd ook op de illegale radio gehoord en vermeed zoveel mogelijk de Papandajanlaan die echter wel een belangrijke verkeersverbinding was omdat het er altijd druk was en dus kon zij onopvallend passeren. Na enige maanden vertelde Julie’s moeder Charlotte dat er tijdens Julie’s afwezigheid twee Japanse militairen aan de deur waren geweest. Julie was verbaasd geweest. Maar had toch besloten om elders in de straat een kamer te huren. Zij vond het beter dat zij niet in het huis van haar moeder waar ook haar kinderen woonden aangehouden zou worden.
Na een week krijg Julie alsnog bezoek van twee Japanse militairen van de Kempeitai. Julie moest zich de volgende melden aan de Heetjansweg. Het kantoor van de Japanse militaire politie was gevestigd in de voormalige meisjes MULO. Het was december 1942. De volgende ochtend is Julie na grote twijfel toch maar langsgegaan. Tijdens haar wandeling door het oude schoolgebouw hoorde zij geluiden en zag door half openstaande deuren Japanners bezig met hun 'verhoren'.
Bandoeng 1941 - Bandung 1941
Julie vertelde in 1986
Rechts van het Bandoengse sportterrein Tegallega de armenwijk Tjiateul
Kamp Kareës Bandoeng grensde aan de Papandajanlaan.
De dikke zwarte lijn betreft de afbakening
Het kantoor van de Kempeitai aan de Heetjansweg Bandoeng
was gevestigd in de meisjes MULO.
Op de buitenmuur rechts het logo van de Kempeitai.
Julie is in dit gebouw verschillende malen op zeer hardhandige wijze
verhoord alvorens zij naar de gevangenis zou gaan.
Op de foto een andere MULO in Bandoeng die tijdelijk in gebruik is geweest als interneringskamp.
Op de buitenmuur rechts het logo van de Kempeitai.
Julie is in dit gebouw verschillende malen op zeer hardhandige wijze
verhoord alvorens zij naar de gevangenis zou gaan.
Op de foto een andere MULO in Bandoeng die tijdelijk in gebruik is geweest als interneringskamp.
De oude MULO anno 2008 te Bandung
Groepje Kempeitai mannen
Kempeitai militairen in de trein
De slag in de Javazee 1942
Guus Zuijderhoff - Zo vrij als een vogel
Verzet in Indië
Meer over de Kempeitai
Meer over de Kempeitai
Japans Amerikaanse burgers in 1942 op weg naar hun internering
Geen opmerkingen:
Een reactie posten