In juni 1950 werd het derde kindje van Julie
en Anton geboren. Een wolk van een baby met hoog blond haar en een witte huid.
Het gezinnetje bestond nu uit zeven personen. Anton en Julie, de twee kinderen
uit het eerste huwelijk van Julie van 9 en 8 jaar oud en de drie kinderen die
zij samen hadden gekregen. De taak
die Julie zich zelf had opgelegd begon vorm te krijgen. Het nieuwe leven wat
zij schonk zou de oude beelden van dood en verderf uit de oorlogsjaren in Indië
moeten vervagen. Eigenlijk het liefst vervangen. De honger, de dorst, het
vluchten, het verschuilen, de eenzaamheid, het slaan, de martelingen, de
onthoofdingen. Het waren schrikbeelden in het hoofd van Julie die op de meest
onverwachte momenten opdoken. Dat konden geluiden zijn van zware deuren, van
stoelen die om vielen, van boze stemmen of waterkranen die druppelden in een
stille ruimte die rook naar bitter zweet. Het geheugen van Julie haakte dan in
op de vele stressmomenten uit het nog jonge verleden en maakte haar angstig en
onzeker. Julie had zichzelf aangeleerd om deze herinneringen uit het verleden
geen kans meer te geven door zichzelf veel en verschillende werkzaamheden op te
leggen en deze dan doelgericht en uiterts geconcentreerd uit te voeren.
Hoeveel moeders zoals Julie waren er niet in
het Amsterdam of Bandoeng van begin jaren vijftig van de vorige eeuw? Moeders
die wilden vergeten. Moeders hadden immers andere zorgen dan de vaders. In de
jaren veertig waren veel vaders en zonen van huis gegaan of opgehaald. Om te
dienen in een leger of om te werken in gevangenschap voor de vijand. Er waren
ook vaders en zonen die machteloos achter hekwerken en tralies hun tijd uit
hadden gezeten. Als zij het al hadden overleefd dan waren het niet meer de
vaders en zonen van vroeger. Gevangen genomen vrouwen waren in de minderheid en
vertelden veel minder over hun ervaringen. Zij hadden het overleefd en namen
genoegen met het oppakken van de draad uit vorige levens. Vier en twintig uur
per dag zorgen en beschermen tegen invloeden van buitenaf vraagt meer energie
dan het huis of land verdedigen tegen aanvallen, dat is mannenwerk. Julie
weefde een onzichtbaar cocon om haar groeiende gezin. Zij was zich bewust van
de traumatische ervaringen die haar twee jongste kinderen in Indië hadden
opgedaan. Zij wilde haar oudere kinderen laten vergeten door hen broertjes
en zusjes te schenken en een veilig huis te bieden. Met een nieuwe vader, die
ook hen zou beschermen.
Julie zorgde er voor dat er weinig ruimte
was voor sentimenten in haar gedachtewereld. De zelfdwang van Julie kwam
voort uit het opgelegde patroon van aanpassing en inpassing in een land waar
zij niet was geboren en niet was opgeroeid. Net zoals het Zeeuws botermeisje
uit Zeeland nooit zou kunnen aarden in Amsterdam voelden veel Indo-europese immigranten zich ontheemd in
het land waar zij niet waren geboren en opgeroeid. In Nederland werd er na 1945
gesproken over Indische repatrianten maar dat geldt uiteraard
niet voor personen die nooit eerder in Nederland waren geweest. De burgerlijke
samenleving in Indië zoals Julie die had leren kennen was onvergelijkbaar met
de levenswijze in het naoorlogse Nederland. Er waren weliswaar grote overeenkomsten in taal en wetten. Maar
de Nederlandse taal in Indië was er voor een zeer kleine minderheid van circa
350.000 personen die rond 1940 het Nederlands beheersten in een land met 70
miljoen inwoners. Het Indisch wetboek
vertoonde grote verschillen met het Nederlands wetboek. Er golden voor de in
Indië wonende oorspronkelijke inwoners andere wetten dan voor de door de
overheid erkende Indo-europeanen en weer andere wetten voor de Nederlanders die naar Indië waren verhuisd als
ambtenaar, soldaat, ondernemer of als gelukzoeker.
Indo-europese kinderen met Nederlands bloed werden in Indonesië
al vanaf 1600 geboren dus vanaf de eerste jaren dat de Nederlanders zich in Indië nestelden. De
vader van Julie’s moeder werd op 30 april 1841 in het toenmalige Soeracarta
geboren. Vandaag de dag heet deze stad Solo. Haar grootvader kreeg de naam Casper
Frederik Deuning en hij was de zoon van een immigrant en een inlandse vrouw.
Tien jaar later zou zijn jongste broer Ferdinandus Deuning geboren worden.
Ferdinadus zou in het najaar van 1883 ter dood worden veroordeeld omdat hij een
baby zou hebben vermoord. De civilisatie van Indië was noch niet afgerond en de
ijverige ambtenaren uit de regio Semarang werkten nauw samen om aan te tonen
dat zij de rechtsgang zeer serieus namen. De rechtsgang rond Ferdinandus wordt
nauwkeurig beschreven door L.J. van Raalte in een uitgave uit 1884 omtrent de
beginselen van ‘De Nederlandsch-indische Strafvordering’. Het recht op privacy
bestond toen kennelijk nog niet, in deze uitgave worden alle partijen rond de
rechtzaak met naam, toenaam en verblijf locatie genoemd. Hieruit komt ondermeer
naar voren dat er nog een derde broer was. Frans Frederik Deuning die met zijn
Njai Oerip samenleefde. In de stukken m.b.t. de rechtzaak word zij Oerip
Deuning genoemd. Het a.s. boek over Julie zal als vertrekpunt de opzet van een
boek zijn waar Julie aan begon te schrijven in 1996 tijdens een vakantie in
Thailand. Onderaan het blog een gescande weergave in het handschrift van Julie
met de hoofdpersonen uit haar beoogde publicatie. Het bleek niet al te moeilijk
te zijn om de werkelijke personen achter de door Julie beschreven pseudoniemen te vinden.
De rechtzaak en het verlies van zijn broer
moet vooral voor de degelijke Casper Frederik een zware slag zijn geweest. Het was een landelijk schandaal en de
naam Deuning was nu overbekend in de koloniale en Indo-europese kringen. Casper
leefde sinds circa 1875 samen met zijn Njai Djeminem in het lieflijke Bojolali. Trouwen mochten zij pas
na in 1893 een wetswijziging. Later zou Djeminem zich ook Raden Ajoe Sinem Istri
Kamidjojo laten noemen. Vrij vertaald uit het oud Javaans ‘jonge vrouw uit
Yogyakarta’. Samen zouden zij 14 kinderen krijgen. Tengevolge van de
kraamvrouwenkoorts overleed Raden Ajoe ofwel Djeminem op 29 mei 1898. Hun
vijftiende en jongste kindje zou enige dagen later overlijden. Charlotte, de
moeder van Julie was toen net twee jaar oud.
Het zou toen nog drie jaar duren voordat de Ethische
politiek rond
1901 Nederlands-Indië zou bereiken. Het zou voor een nieuw elan onder de
koloniale ambtenaren zorgen want de nieuwe strategie was gericht op welvaart
vergroting voor iedereen. Dus ook voor de inlanders en ook voor de niet door de
regering erkende Indo-europeanen die in veel gevallen wel een sterk Hollands
getinte opvoeding kregen. Alhoewel de investeringen in de Indische welvaart
onvoldoende waren steeg het zelfbewustzijn onder de inlanders en
Indo-europeanen die nu wél een kansen zagen om goed onderwijs te volgen. Ook Pa van der Steur rook nieuwe kansen
voor zijn honderden vaak verweesde Indo-europese pleegkinderen. Het door hem in
1893 opgerichte ‘gesticht’ bevond zich in de kazernestad Magelang en het
merendeel van de door hem opgenomen kinderen waren kinderen uit de soldaten
wereld. De uit Nederland afkomstig soldaten mochten volgens de toenmalige
wetten ook in Nederland niet getrouwd zijn en ook niet met inlandse vrouwen trouwen. De
overheid wilde hiermee met name op pensioen verplichtingen besparen indien de
militair om zou komen. De soldaten onderhielden veelal kort durende relaties met
de inlandse vrouwen en de kinderen die hieruit werden geboren werden groeiden op in de kampongs in de nabijheid van een kazerne. De
gouvernementele overheden lieten deze relaties oogluikend toe om de aanwas van
bordelen en homoseksualiteit geen kans te geven.
Julie werd geboren uit ouders die weliswaar
een gedeeltelijk Nederlandse achtergrond hadden maar volledig geïntegreerd
waren in het Indië van vóór 1920. Na 1920 was door de sterk gegroeide vraag
naar Indische producten, zoals suiker en olieproducten het aantal Nederlanders
in Indië zeer toegenomen. Ondanks de Ethische politiek was de
ongelijkheid in salariëring bepaald nog niet veranderd. De uit Nederland
afkomstige kolonialen verdienden door achtergrond en opleiding veel meer dan de
Indo-europeanen. De inlanders met een vergelijkbare opleiding verdienden wéér
minder en hadden nog minder kans op promotie. Waardoor ook de welvaart
verschillen in de gezinnen soms buiten proportioneel waren. De vader van Julie
had weliswaar een aardig salaris als 2e machinist op een
suikeronderneming maar had onvoldoende kunnen sparen om een eigen huis of een
stuk land te kunnen kopen waardoor hij noodgedwongen door ontslag uit hun
huurhuis op de onderneming moest vertrekken. Het was op het hoogtepunt van de
grote economische wereldcrisis in 1931 toen hij zijn gezin in een veel kleiner
huis in de buurt van de armenwijk in Bandoeng moest onderbrengen. Het was in
die jaren dat Julie als jong meisje geconfronteerd werd met de zeer grote
sociaal-culturele verschillen in de Indische samenleving. Het was als een
piramide die uit veel steeds breder worden lagen bestond. In de punt de rijke
planters en landeigenaren en de gouvernementele regeerders die samenspanden met
de lokale sultanaten. Daaronder de koloniale hoofdambtenaren en hofambtenaren
van de sultanaten. En weer een trede lager de ambtenaren met lagere rangen en
de hoger opgeleide werknemers in de verschillende productie sectoren. Het
laagst op de ladder stonden de inlandse dagloners, huisbedienden en de kampong
bewoners
De zeden en gewoontes in Indië waren aldus
als een Indische spekkoek in vele lagen in te delen waarbij racisme en afkomst
eveneens een grote rol speelde. Het waren geen vastgelegde afspraken of regels
maar men merkte snel genoeg hoe
men zich op basis van afkomst en welvaartsniveau diende te gedragen.
Deze zelf opgelegde gedragscodes werden door de overheid voortdurend gewogen
op de balansschaal van het profijtbeginsel. Als je geen persoonlijke bijdrage
aan de (staats)winst bij droeg en je van de gebaande paden afweek was je aldus
verliesgevend. Onder de Indo-europeanen was het hoogste streven een baan bij de
overheid. Hierbij lonkte men stevig naar het gedrag van de uit Nederland
afkomstige kolonialen en trachtte men relatief kritiekloos hun gedrag te
imiteren. Hierdoor namen veel Indo-europeanen veelal ongewild afstand van hun
inlandse afkomst. Eenmaal aangekomen in het kille en minder op hiërarchie
ingestelde naoorlogse Nederland werden de oude gewoontes en gebruiken uit het
oude Indië door veel Indo’s weer van stal gehaald worden om het ‘anders zijn’
te cultiveren door gebrek aan eigen identiteit. Met name de schrijver Tjalie Robinson kon
zich zeer opwinden over de ‘overgave’ van de Indo’s aan de Nederlandse
burgerlijkheid.
Julie had in november 1946 bij aankomst in
Nederland een tegengestelde overlevingsstrategie uitgezet. Voor haar was Indië
een afgesloten hoofdstuk. Zij besloot innerlijk en uiterlijk om zo Nederlands
mogelijk te worden. Haar hoogblonde wolk van een baby die in juni 1950 werd
geboren zou net als de eerder geboren twee kinderen haar eigen achternaam
dragen. Haar vriend Anton erkende weliswaar de drie kinderen maar omdat hij nog
in ‘scheiding lag’ werden de kinderen toch als Van Der Steur ingeschreven.
Julie was al blij dat zij geen nieuwe rechteloze kinderen had zoals die bij
duizenden bij haar oom Pa van der Steur waren ingeleverd. De draden van het
cocon wat Julie spinde werden ook rond Anton gesponnen. Anton paste ook zo mooi
in de strategie van Julie. Haar verleden wegwassen door zo Nederlands mogelijk
te worden met een sterke Hollandse man die geen bindingen met Indië had. In het
najaar van 1950 konden Julie en Anton verhuizen naar een bovenwoning aan de
Blauwburgwal. Niet ver van de Herengracht en de Spuistraat. Het was hun eerste
huis waar geen sociale controle door een inwonende huiseigenaar aanwezig was.
Julie richtte zelf het huis in met hamer, zaag en hetgeen Anton via vrienden
wist te regelen. Daarnaast dwong zij Anton in een nieuw gareel. Een baan in
loondienst. Dwz het was een typisch Anton & Julie compromis wat zich in de
komende jaren nog vele malen zou herhalen. Anton had een basissalaris met een
omzetbonus. Hierdoor moest Julie ook een gedeelte van zijn werk doen. Anton
ging zijn klanten af met kantoorartikelen en Julie beheerde het depot nam de bestellingen aan en verwerkte deze tot pakketten die vervolgens weer naar de klanten
gebracht moesten worden. Eind februari 1951 merkt Julie dat zij opnieuw zwanger
was. De polygoon journaals in de bioscopen sloten 1950 af met een veel zeggend
‘Dank je wel 1950’.
In 1995 maakt Julie een opzet voor een boek over haar familie in Indië.
Na enige pagina's houd zij op.
In maart 1950 komt Prins Bernhard aan op Schiphol na een maandenlange 'zakenreis'
1950 Schiphol - Diplomaten uit Indonesië arriveren om de kwestie Nieuw-Guinea te bespreken. In het kader van de grote wens van hun president 'Een volk, een land'
1950 - Amsterdam 29 april
De Nederlandse vlag en de Indische urn,
bevattende met bloed doordrenkte aarde van de slagvelden uit Indie,
die wordt bijgezet in het Monument op het Damplantsoen
1950 Maart - President Sukarno met leden van het Worang Bataljon.
Zij zouden later ingezet worden in Nieuw-Guinea
1950 - Bij DAF in Eindhoven worden nieuwe militaire voertuigen gebouwd
Kerstpakketten voor de in Indië verblijvende militairen.
De laatste groepen militairen kwamen in 1951 terug.
Velen reisden weer door naar Korea.
De laatste groepen militairen kwamen in 1951 terug.
Velen reisden weer door naar Korea.
1950 Ook de kinderen van Julie en Anton genieten van Sterovita melk
Veel naoorlogse baby's werden extra groot door de Trinose babyvoeding
Babies als beren!
Vanaf 1953 kregen de kinderen van Julie kennelijk andere
melk zij zijn aanmerkelijk minder lang dan de eerste vier kinderen
Vanaf 1953 kregen de kinderen van Julie kennelijk andere
melk zij zijn aanmerkelijk minder lang dan de eerste vier kinderen
1950 als de gewone boter te duur was
In Amerika gingen ook baby's aan de Cola 'how soon is too soon'?
Polygoon, december 1950
Veel uit Indië teruggekeerde militairen vertrekken opnieuw.
Naar Korea 1950.
Wat deed Prins Bernard in 1950 in Indonesië?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten