28 december 1949 – Julie was diep geraakt
geweest door de 27 december toespraak van Koningin Juliana uit het paleis op de
Dam. De radio had haar woorden ‘live’ uitgezonden. Julie zou zich de strekking
van de toespraak nog tot ver na 2000 herinneren. De woorden van Juliana hadden
zo anders geklonken dan de stoere taal van haar moeder Wilhelmina die op 9
december 1941 vanuit Engeland de oorlog aan Japan had verklaard. Ook toen was
Julie thuis geweest. In de huiskamer aan de Niasstraat in Soerabaya had Julie
met de pas geboren baby op schoot gezeten. William en Julie hadden elkaar
verschrikt en zwijgend aangekeken. Julie wist nu zeker dat William door de
vliegdienst opgeroepen zou worden. Indië was nu in oorlog met Japan. De
mobilisatie in Nederlands-Indië in het voorgaande jaar had al veel stress
veroorzaakt in het nog jonge gezin. De tweede baby was na een onrustige
zwangerschap geboren en huilde veel.
Julie verbleef op 17 augustus 1945 in Jakarta en had
de ‘Proklamasi’ uitgesproken door Soekarno ook gehoord. Daarna waren op de
straten van Jakarta vreugdefeesten en onlusten uitgebroken.
Wij het volk van Indonesië proclameren hierbij de
onafhankelijkheid van Indonesië. Aangelegenheden met betrekking tot het bestuur zullen op
ordelijke wijze en zo snel mogelijk worden geregeld
De Proklamasi was mede ondertekend door Mohammed Hatta die naast
Juliana had gezeten tijdens haar toespraak. President Soekarno was niet naar
Amsterdam afgereisd omdat hij vond dat op 17 augustus 1945 de onafhankelijkheid al
was uitgesproken. Nog in december 1927 was Mohammed Hatta als Rotterdamse
student gearresteerd in opdracht van de toenmalige Minister van Justitie J.
Donner (de huidige P.H.Donner is huisvriend van de Oranje’s). Hatta was
beschuldigd van ‘communisme’ en was de bedenker van de leus ‘Indonesia
Merdeka’.
Vier jaar en enige maanden later had Juliana’s stem door de radio
geklonken in de huiskamer van Anton en Julie.
“Niet langer staan wij gedeeltelijk tegenover elkander. Wij
zijn nu naast elkaar gaan staan. Hoezeer ook geschonden en gescheurd en vol van
lidtekens van wrok en spijt”.
Julie had de naoorlogse interventies in Indië door de Nederlandse
regering vanaf haar aankomst in 1946 via de kranten en de radio-uitzendingen
gevolgd. De politionele
(lees militaire) acties in Indië hadden opnieuw veel mensenlevens gekost.
Maar ook verdriet en verscheurdheid veroorzaakt in vele Indonesische en
Nederlandse gezinnen die hun kinderen zouden verliezen vanwege de halsstarrige
houding van het naoorlogse Nederlandse bewind. Opnieuw vielen er
oorlogslachtoffers en opnieuw werden er Indobaby’s geboren.
Pas in 2005 zal Nederland na een officieel bezoek door toenmalig minister van
Buitenlandse Zaken Ben
Bot de onafhankelijkheids datum 17 augustus 1945 in politieke zin
accepteren. Kennelijk kon dat alleen maar gebeuren door iemand die zelf als
jongen gevangen had gezeten in een Japans interneringskamp in Nederlands-Indië.
Julie had zich veel zorgen gemaakt over haar vele Molukse
vrienden die zij had leren kennen tijdens haar verzetswerk en gevangenschap in
Bandoeng 1942/1943 en later in de Boei Lama gevangenis in Cheribon. Zij wist
dat de Molukkers zeer
trouw waren aan hun belofte om de Nederlandse Staat te dienen. Julie vroeg zag
af hoe het haar twee Molukse petekinderen was vergaan. (hier kom ik
later op terug).
Juliana sprak verder: “Onmerkbaar groot is de voldoening van
een volk dat zijn vrijheid verwerkelijkt ziet”.
Het was deze
zinsnede die Julie tot haar overlijden in 2001 zou onthouden en waar zij
opnieuw aan zou denken toen Juliana in 1971 op bezoek was in Indonesië.
Wilhelmina was in haar regeerperiode nooit in Indië geweest; “ach wat moet zo’n
volk met een dik en zweterig mens op bezoek” had zij zelf als motivatie voor
het uitblijven van een bezoek geuit. Julie was ontroerd en zeer van slag
geweest tijdens de TV uitzendingen over het bezoek van Juliana. In kleur zag
Julie de ongelooflijk hartelijke begroeting door de ‘vrije’ Indonesische
bevolking. Maar het was vooral het terugzien van het land en de herkenning van
gebouwen, straten en het natuurschoon wat Julie zo van streek zou maken.
Tijdens de laatste dagen van 1949 had Julie ook andere zorgen gehad.
De jongens van 9 en 8 jaar oud speelden veel aan de grachten en in de
zijstraten van het zich nog steeds herstellend Amsterdam. De jongens hadden
ondertussen kennis gemaakt met de andere kinderen van Anton uit zijn vorige
huwelijk. Die woonden met hun moeder op nog geen vijf minuten lopen en de
oudste zoon Karel kwam wekelijks de alimentatie ophalen. Zijn toenmalige
echtgenote wilde beslist niet van scheiden weten als er geen stabiele alimentatie regeling was beklonken. De echtscheidingsprocedure verliep hierdoor
uiterst traag. Anton had elke week grote moeite om de alimentatie bijeen te
verdienen maar er zat ook betalingsonwil van zijn kant bij. Hij had immers een
nieuw gezin en zijn a.s. ex werkte immers als schoonmaakster en had dus een eigen
inkomen. De twee kleine kinderen bonden Julie aan huis en ook de nieuwe
zwangerschap zou opnieuw voor gezinsuitbreiding in het veel te kleine
onderkomen zorgen. De zaken van Anton liepen niet echt geweldig en brachten
weinig op.
In Julie groeide de wens naar meer rust en stabiliteit in haar
gezin. Julie uitte nu openlijk kritiek op Anton. Hij kon dan driftig worden en
was zelfs een keer handtastelijk. Julie kocht knalrode naar bloed kleurende
nagellak en een dure nagelvijl. Zij liet trots haar nieuwe puntig uitlopend
nagels aan Anton zien. ‘Hiermee krab ik je gezicht helemaal open als jij mij
nog eenmaal slaat’. Julie vertelde dit verhaal als een serieuze anekdote in
1998. En wat zien wij op de jeugdfoto van Julie toen zij als zangeres Mona Banister een glamourfoto liet maken. Een charmante jonge vrouw die een
goed gelakte en mooi gevijlde wijsvinger wat zwoel naar haar kin laat wijzen.
De duim onafhankelijk en
wilskrachtig naast haar andere vingers.
Julie had Indië eind 1946 verlaten vanwege het falende beleid van
de Nederlandse regering en de sterke wil van de Indonesische bevolking. De
wil om onafhankelijk te zijn. Julie had voor vertrek naar Nederland gekozen
omdat zij de hoop had eenmaal in Nederland aangekomen om onafhankelijk te zijn.
Zij wilde haar kinderen maar ook haar moeder en zichzelf in veiligheid stellen.
Niet meer op de vlucht zijn en geen honger meer hebben. In de jaren ervoor was openlijk
Nederlands spreken verboden geweest. De volkswoede (bersiap periode) ten
opzichte van alles wat Nederlands was had haar meer dan zeven maanden in een
door de Nederlanders gebouwde gevangenis laten verblijven waar vroeger alleen
Indonesische bandieten werden opgesloten.
Julie besefte eenmaal vrij gekomen uit de gevangenis dat deze
periode van ontberingen en ziekte haar ook hadden beschermd tegen de aanvallen
en moordpartijen van de opstandige Indonesische bevolking. Haar beslissing om
naar Nederland te vertrekken was wel overwogen geweest. Julie wist dat de
Indonesisch bevolking zich niet opnieuw zou laten kolonialiseren. Haar jongere
broer Boy had zij niet kunnen overtuigen. Die voelde zich verraden door zijn in
Soerabaya geboren Nederlandse vader. Hij voelde zich in de steek gelaten door
zijn Indische moeder Charlotte die hem in 1936 naar het kinderhuis van Pa van der Steur had
gestuurd. Boy wilde blijven en meehelpen de nieuwe republiek op te bouwen. Want
hadden de Nederlanders hém geholpen toen hij als slaaf onder de meest
verschrikkelijk omstandigheden aan de Birma spoorweg had
moeten werken?
Julie had niet meer bij zich dan haar twee jongen kinderen, haar
moeder en wat tassen met bagage toen zij in november 1946 voor het eerst haar
voeten in het schemerdonker op de kade van de Rotterdamse kade had geplaatst. ‘Mama
wat doen we hier had het jongste kind gevraagd’. Tijdens de
zeereis had Julie veel nagedacht over hetgeen zij achter had moeten laten. Haar
huis, haar meubelen, haar spaargeld, de fotoalbums, haar vrienden en
vriendinnen. Haar baboe en de tuinjongen uit Sragen die later in Cheribon zou
wonen en haar had geholpen de sieraden van Julie en anderen te verkopen op de
Chinese markten. Wat Julie niet afgenomen werd waren haar herinneringen aan het
uitzicht op de vulkanen en de mooie tuin met het koele water van de kleine Kali
in de buurt van suikerfabriek DeLanggoe tijdens de eerste gelukkig te noemen
tien jaar van haar leven. Ondanks de trieste scheiding van haar ouders had
Julie het gevoel dat zij veel had kunnen leren op de scholen en tijdens de
opleiding en het werken bij de Indische Posterijen in Bandoeng en Batavia.
Na haar huwelijk in 1940 werd zij moeder en er was zelfs ruimte in
haar huis geweest voor Jim, de jongere broer van echtgenoot William. Die werd
door hen beiden in huis genomen omdat hij anders voor galg en rad zou
opgroeien. Na de moeilijke oorlogsjaren onder de Japanse bezetters en haar
verblijf in de gevangenis had Julie grote moeite moeten doen om haar kinderen
terug te krijgen. Kleine Jim was groot geworden en had samen met Ukkie Sombeek
getuigd dat Julie een Jappenhoer was geweest en om die redenen haar tweede kind
Ted niet terug zou moeten krijgen. Haar moeder Charlotte had haar Bandoengse
huis, goederen en haar in leren fauteuils ingenaaide geld en sieraden tijdens
een door de opstandige jeugdige Pemoeda’s aangestoken brand in vlammen op zien
gaan. Ook het uithangbord aan de gevel met daarop de tekst ‘Machinale en
Chemische Wasscherij De Hollandse’ was in de vlammen opgegaan. De
straatnaam van het gebouw ‘Merdikaweg’ werd niet lang daarna omgedoopt in Jalan
Merdeka.
Julie’s vertrouwen in de mensheid had in de jaren ’40 een onwaarschijnlijk
grote knauw gekregen. Tijdens die laatste dagen van 1949 had Julie de woorden
van Koningin Juliana ook op haar zelf betrokken en had er een persoonlijk
tintje aan gegeven. ‘Onmeetbaar groot kan een mens zijn die zijn vrijheid
verwezenlijkt ziet’. Julie had de wens gevoeld om haar kinderen in vrijheid op te
laten groeien met veel broers en zussen die de niet zoals haar medegevangen
lotgenoten van hun vrijheid en hun hoofd beroofd zouden worden. Begin jaren ’90
had Julie een prachtig wandkleed met een boom van gestikt gouddraad gemaakt op
een zwart zijden achtergrond. Aan de grote boom hingen 15 verschillende met
Indiaas garen geborduurde bladeren. Elk blad zou een omgekomen (onthoofde)
gevangene representeren en elk blad was een nieuw kind van Julie geweest.
Ondanks de pracht van geborduurde kunstwerk vond een van de kinderen van Julie
dat hij en ook zijn zussen en broers niet gezien moesten worden als vervangers
van de doden. Het zou dan zijn dat Julie in haar kinderen haar vermoorde
lotgenoten zou zien. Als zodanig wilden de kinderen van Julie niet afgebeeld
worden. Zij wilden allen en onafhankelijk van elkaar gewoon een kind van hun
moeder zijn.
Achteraf kan voorzichtig vastgesteld worden dat de door de oorlog
ontstane diepe wonden in de ziel van Julie niet geheeld
werden door de komst van haar kinderen. Het gevolg is geweest dat veel
kinderen van Julie zich emotioneel
verwaarloosd voelen. Was het vijftiende blad aan de boom soms niet de miskraam
uit 1966 die in de achtertuin van het huis in Bussum werd begraven? Een zelfde ritueel zoals
bij haar Indische grootouders Casper en Djeminem die vanaf 1875 elke nageboorte
ofwel moederkoek zouden begraven in de met tropische bloemen en planten
begroeide tuin achter het grote huis in Bojolali waar Djeminem haar veertien
kinderen zou baren. Zo Indisch was Julie dus weer wel. Met haar zwijgzaamheid
en diepe lidtekens die niemand had mogen zien maar die altijd door haar
kinderen gevoeld zouden worden. Daar kon de Hollandse nuchterheid en warmte van
Anton niet tegen op.
Julie heeft tot haar laatste dagen haar nagels prachtig verzorgd.
Het was een bijna noodzakelijk ritueel om haar gedachten op een rijtje te
zetten. Het bracht orde in haar dagplanning. Onder die uiterlijk charmante laag
van kwetsbaarheid, flegmatiek en Indisch aandoende schoonheid huisde een
temperament wat niet wakker geschud moest worden. Het is vergelijkbaar met het Indonesische
temperament waar ook de Nederlandse overheid zich zo vaak in vergist heeft.
Anton had er kennis meegemaakt en het vervulde hem soms met vrees als hij ’s
avonds moest vertellen dat er weer geen geld was verdiend. Julie kon dan stil
vallen. Nadenken en dan uiterst scherp maar met zachte stem een analyse geven
van wat Anton juist wél had moeten doen.
De oplossingen en de nodige gedragsverandering die Julie voorstond
maakte Anton afhankelijk van de gunsten en het oordeel van Julie. Zijn moeder
was nooit zo geweest. Die had altijd met zachte stem gezegd. ‘Ach jongen, het
is ook allemaal niet makkelijk voor je’. Zo hoorde een vrouw te zijn volgens
Anton. Liefdevol en begrijpend. In de voorgaande jaren maar ook al voor de
oorlog was het huis van de moeder van Anton het belangrijkste vluchtadres
geweest waar hij altijd begrip, weinig kritiek en trotse bewondering had
gevonden. Zijn eerdere vriendinnen en echtgenotes waren ook altijd vol
bewondering voor Anton geweest tot het moment dat zij zich kritisch zouden
uiten. Anton had dan de neiging de ruzies te beëindigen met vertrek naar zijn
moeder. Julie dacht daar anders over. Hij kon kiezen óf voor zijn moeder óf
voor haar. Het werd een emotionele ruilhandel van geven en nemen met Julie aan
het roer van een onbestendig schip wat langzaam de nog komende jaren ’50 in zou
varen.
1935 De Merapi en Merbaboe gezien vanuit Klaten - Java
niet ver van de plaats waar Julie opgroeide.
niet ver van de plaats waar Julie opgroeide.
De grootmoeders van Julie - Djeminem Deuning en Joanna van der Steur
de moeder van Anton - Helena Deijmann
Een polderlandschap.
Anton hield van de polders en was lid van de NJN
de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie
Indrukwekkende verhaal aangaande scheidingen en ook de geschiedenis.
BeantwoordenVerwijderen