Boyolali en Julie, een Indisch meisje eind 2017 of begin 2018

Boyolali en Julie, een Indisch meisje eind 2017 of  begin 2018

1949 Deel 4 - Mama wat doen we hier had het jongste kind gevraagd

28 december 1949 – Julie was diep geraakt geweest door de 27 december toespraak van Koningin Juliana uit het paleis op de Dam. De radio had haar woorden ‘live’ uitgezonden. Julie zou zich de strekking van de toespraak nog tot ver na 2000 herinneren. De woorden van Juliana hadden zo anders geklonken dan de stoere taal van haar moeder Wilhelmina die op 9 december 1941 vanuit Engeland de oorlog aan Japan had verklaard. Ook toen was Julie thuis geweest. In de huiskamer aan de Niasstraat in Soerabaya had Julie met de pas geboren baby op schoot gezeten. William en Julie hadden elkaar verschrikt en zwijgend aangekeken. Julie wist nu zeker dat William door de vliegdienst opgeroepen zou worden. Indië was nu in oorlog met Japan. De mobilisatie in Nederlands-Indië in het voorgaande jaar had al veel stress veroorzaakt in het nog jonge gezin. De tweede baby was na een onrustige zwangerschap geboren en huilde veel.

Julie verbleef op 17 augustus 1945 in Jakarta en had de ‘Proklamasi’ uitgesproken door Soekarno ook gehoord. Daarna waren op de straten van Jakarta vreugdefeesten en onlusten uitgebroken.

Wij het volk van Indonesië proclameren hierbij de onafhankelijkheid van Indonesië. Aangelegenheden met betrekking tot het bestuur zullen op ordelijke wijze en zo snel mogelijk worden geregeld

De Proklamasi was mede ondertekend door Mohammed Hatta die naast Juliana had gezeten tijdens haar toespraak. President Soekarno was niet naar Amsterdam afgereisd omdat hij vond dat op 17 augustus 1945 de onafhankelijkheid al was uitgesproken. Nog in december 1927 was Mohammed Hatta als Rotterdamse student gearresteerd in opdracht van de toenmalige Minister van Justitie J. Donner (de huidige P.H.Donner is huisvriend van de Oranje’s). Hatta was beschuldigd van ‘communisme’ en was de bedenker van de leus ‘Indonesia Merdeka’. 


Vier jaar en enige maanden later had Juliana’s stem door de radio geklonken in de huiskamer van Anton en Julie.

“Niet langer staan wij gedeeltelijk tegenover elkander. Wij zijn nu naast elkaar gaan staan. Hoezeer ook geschonden en gescheurd en vol van lidtekens van wrok en spijt”.

Julie had de naoorlogse interventies in Indië door de Nederlandse regering vanaf haar aankomst in 1946 via de kranten en de radio-uitzendingen gevolgd. De politionele (lees militaire) acties in Indië hadden opnieuw veel mensenlevens gekost. Maar ook verdriet en verscheurdheid veroorzaakt in vele Indonesische en Nederlandse gezinnen die hun kinderen zouden verliezen vanwege de halsstarrige houding van het naoorlogse Nederlandse bewind. Opnieuw vielen er oorlogslachtoffers en opnieuw werden er Indobaby’s geboren. Pas in 2005 zal Nederland na een officieel bezoek door toenmalig minister van Buitenlandse Zaken Ben Bot de onafhankelijkheids datum 17 augustus 1945 in politieke zin accepteren. Kennelijk kon dat alleen maar gebeuren door iemand die zelf als jongen gevangen had gezeten in een Japans interneringskamp in Nederlands-Indië.

Julie had zich veel zorgen gemaakt over haar vele Molukse vrienden die zij had leren kennen tijdens haar verzetswerk en gevangenschap in Bandoeng 1942/1943 en later in de Boei Lama gevangenis in Cheribon. Zij wist dat de Molukkers zeer trouw waren aan hun belofte om de Nederlandse Staat te dienen. Julie vroeg zag af hoe het haar twee Molukse petekinderen was vergaan. (hier kom ik later op terug). 

Juliana sprak verder: “Onmerkbaar groot is de voldoening van een volk dat zijn vrijheid verwerkelijkt ziet”. 


Het was deze zinsnede die Julie tot haar overlijden in 2001 zou onthouden en waar zij opnieuw aan zou denken toen Juliana in 1971 op bezoek was in Indonesië. Wilhelmina was in haar regeerperiode nooit in Indië geweest; “ach wat moet zo’n volk met een dik en zweterig mens op bezoek” had zij zelf als motivatie voor het uitblijven van een bezoek geuit. Julie was ontroerd en zeer van slag geweest tijdens de TV uitzendingen over het bezoek van Juliana. In kleur zag Julie de ongelooflijk hartelijke begroeting door de ‘vrije’ Indonesische bevolking. Maar het was vooral het terugzien van het land en de herkenning van gebouwen, straten en het natuurschoon wat Julie zo van streek zou maken.

Tijdens de laatste dagen van 1949 had Julie ook andere zorgen gehad. De jongens van 9 en 8 jaar oud speelden veel aan de grachten en in de zijstraten van het zich nog steeds herstellend Amsterdam. De jongens hadden ondertussen kennis gemaakt met de andere kinderen van Anton uit zijn vorige huwelijk. Die woonden met hun moeder op nog geen vijf minuten lopen en de oudste zoon Karel kwam wekelijks de alimentatie ophalen. Zijn toenmalige echtgenote wilde beslist niet van scheiden weten als er geen stabiele alimentatie regeling was beklonken. De echtscheidingsprocedure verliep hierdoor uiterst traag. Anton had elke week grote moeite om de alimentatie bijeen te verdienen maar er zat ook betalingsonwil van zijn kant bij. Hij had immers een nieuw gezin en zijn a.s. ex werkte immers als schoonmaakster en had dus een eigen inkomen. De twee kleine kinderen bonden Julie aan huis en ook de nieuwe zwangerschap zou opnieuw voor gezinsuitbreiding in het veel te kleine onderkomen zorgen. De zaken van Anton liepen niet echt geweldig en brachten weinig op.

In Julie groeide de wens naar meer rust en stabiliteit in haar gezin. Julie uitte nu openlijk kritiek op Anton. Hij kon dan driftig worden en was zelfs een keer handtastelijk. Julie kocht knalrode naar bloed kleurende nagellak en een dure nagelvijl. Zij liet trots haar nieuwe puntig uitlopend nagels aan Anton zien. ‘Hiermee krab ik je gezicht helemaal open als jij mij nog eenmaal slaat’. Julie vertelde dit verhaal als een serieuze anekdote in 1998. En wat zien wij op de jeugdfoto van Julie toen zij als zangeres Mona Banister een glamourfoto liet maken. Een charmante jonge vrouw die een goed gelakte en mooi gevijlde wijsvinger wat zwoel naar haar kin laat wijzen. De duim onafhankelijk en  wilskrachtig naast haar andere vingers.

Julie had Indië eind 1946 verlaten vanwege het falende beleid van de Nederlandse regering en de sterke wil van de Indonesische bevolking. De wil om onafhankelijk te zijn. Julie had voor vertrek naar Nederland gekozen omdat zij de hoop had eenmaal in Nederland aangekomen om onafhankelijk te zijn. Zij wilde haar kinderen maar ook haar moeder en zichzelf in veiligheid stellen. Niet meer op de vlucht zijn en geen honger meer hebben. In de jaren ervoor was openlijk Nederlands spreken verboden geweest. De volkswoede (bersiap periode) ten opzichte van alles wat Nederlands was had haar meer dan zeven maanden in een door de Nederlanders gebouwde gevangenis laten verblijven waar vroeger alleen Indonesische bandieten werden opgesloten.

Julie besefte eenmaal vrij gekomen uit de gevangenis dat deze periode van ontberingen en ziekte haar ook hadden beschermd tegen de aanvallen en moordpartijen van de opstandige Indonesische bevolking. Haar beslissing om naar Nederland te vertrekken was wel overwogen geweest. Julie wist dat de Indonesisch bevolking zich niet opnieuw zou laten kolonialiseren. Haar jongere broer Boy had zij niet kunnen overtuigen. Die voelde zich verraden door zijn in Soerabaya geboren Nederlandse vader. Hij voelde zich in de steek gelaten door zijn Indische moeder Charlotte die hem in 1936 naar het kinderhuis van Pa van der Steur had gestuurd. Boy wilde blijven en meehelpen de nieuwe republiek op te bouwen. Want hadden de Nederlanders hém geholpen toen hij als slaaf onder de meest verschrikkelijk omstandigheden aan de Birma spoorweg had moeten werken?

Julie had niet meer bij zich dan haar twee jongen kinderen, haar moeder en wat tassen met bagage toen zij in november 1946 voor het eerst haar voeten in het schemerdonker op de kade van de Rotterdamse kade had geplaatst. ‘Mama wat doen we hier had het jongste kind gevraagd’. Tijdens de zeereis had Julie veel nagedacht over hetgeen zij achter had moeten laten. Haar huis, haar meubelen, haar spaargeld, de fotoalbums, haar vrienden en vriendinnen. Haar baboe en de tuinjongen uit Sragen die later in Cheribon zou wonen en haar had geholpen de sieraden van Julie en anderen te verkopen op de Chinese markten. Wat Julie niet afgenomen werd waren haar herinneringen aan het uitzicht op de vulkanen en de mooie tuin met het koele water van de kleine Kali in de buurt van suikerfabriek DeLanggoe tijdens de eerste gelukkig te noemen tien jaar van haar leven. Ondanks de trieste scheiding van haar ouders had Julie het gevoel dat zij veel had kunnen leren op de scholen en tijdens de opleiding en het werken bij de Indische Posterijen in Bandoeng en Batavia.

Na haar huwelijk in 1940 werd zij moeder en er was zelfs ruimte in haar huis geweest voor Jim, de jongere broer van echtgenoot William. Die werd door hen beiden in huis genomen omdat hij anders voor galg en rad zou opgroeien. Na de moeilijke oorlogsjaren onder de Japanse bezetters en haar verblijf in de gevangenis had Julie grote moeite moeten doen om haar kinderen terug te krijgen. Kleine Jim was groot geworden en had samen met Ukkie Sombeek getuigd dat Julie een Jappenhoer was geweest en om die redenen haar tweede kind Ted niet terug zou moeten krijgen. Haar moeder Charlotte had haar Bandoengse huis, goederen en haar in leren fauteuils ingenaaide geld en sieraden tijdens een door de opstandige jeugdige Pemoeda’s aangestoken brand in vlammen op zien gaan. Ook het uithangbord aan de gevel met daarop de tekst ‘Machinale en Chemische Wasscherij De Hollandse’ was in de vlammen opgegaan. De straatnaam van het gebouw ‘Merdikaweg’ werd niet lang daarna omgedoopt in Jalan Merdeka.

Julie’s vertrouwen in de mensheid had in de jaren ’40 een onwaarschijnlijk grote knauw gekregen. Tijdens die laatste dagen van 1949 had Julie de woorden van Koningin Juliana ook op haar zelf betrokken en had er een persoonlijk tintje aan gegeven. ‘Onmeetbaar groot kan een mens zijn die zijn vrijheid verwezenlijkt ziet’. Julie had de wens gevoeld om haar kinderen in vrijheid op te laten groeien met veel broers en zussen die de niet zoals haar medegevangen lotgenoten van hun vrijheid en hun hoofd beroofd zouden worden. Begin jaren ’90 had Julie een prachtig wandkleed met een boom van gestikt gouddraad gemaakt op een zwart zijden achtergrond. Aan de grote boom hingen 15 verschillende met Indiaas garen geborduurde bladeren. Elk blad zou een omgekomen (onthoofde) gevangene representeren en elk blad was een nieuw kind van Julie geweest. Ondanks de pracht van geborduurde kunstwerk vond een van de kinderen van Julie dat hij en ook zijn zussen en broers niet gezien moesten worden als vervangers van de doden. Het zou dan zijn dat Julie in haar kinderen haar vermoorde lotgenoten zou zien. Als zodanig wilden de kinderen van Julie niet afgebeeld worden. Zij wilden allen en onafhankelijk van elkaar gewoon een kind van hun moeder zijn.

Achteraf kan voorzichtig vastgesteld worden dat de door de oorlog ontstane diepe wonden in de ziel van Julie  niet geheeld  werden door de komst van haar kinderen. Het gevolg is geweest dat veel kinderen van Julie zich emotioneel verwaarloosd voelen. Was het vijftiende blad aan de boom soms niet de miskraam uit 1966 die in de achtertuin van het huis in Bussum werd begraven? Een zelfde ritueel zoals bij haar Indische grootouders Casper en Djeminem die vanaf 1875 elke nageboorte ofwel moederkoek zouden begraven in de met tropische bloemen en planten begroeide tuin achter het grote huis in Bojolali waar Djeminem haar veertien kinderen zou baren. Zo Indisch was Julie dus weer wel. Met haar zwijgzaamheid en diepe lidtekens die niemand had mogen zien maar die altijd door haar kinderen gevoeld zouden worden. Daar kon de Hollandse nuchterheid en warmte van Anton niet tegen op.

Julie heeft tot haar laatste dagen haar nagels prachtig verzorgd. Het was een bijna noodzakelijk ritueel om haar gedachten op een rijtje te zetten. Het bracht orde in haar dagplanning. Onder die uiterlijk charmante laag van kwetsbaarheid, flegmatiek en Indisch aandoende schoonheid huisde een temperament wat niet wakker geschud moest worden. Het is vergelijkbaar met het Indonesische temperament waar ook de Nederlandse overheid zich zo vaak in vergist heeft. Anton had er kennis meegemaakt en het vervulde hem soms met vrees als hij ’s avonds moest vertellen dat er weer geen geld was verdiend. Julie kon dan stil vallen. Nadenken en dan uiterst scherp maar met zachte stem een analyse geven van wat Anton juist wél had moeten doen.

De oplossingen en de nodige gedragsverandering die Julie voorstond maakte Anton afhankelijk van de gunsten en het oordeel van Julie. Zijn moeder was nooit zo geweest. Die had altijd met zachte stem gezegd. ‘Ach jongen, het is ook allemaal niet makkelijk voor je’. Zo hoorde een vrouw te zijn volgens Anton. Liefdevol en begrijpend. In de voorgaande jaren maar ook al voor de oorlog was het huis van de moeder van Anton het belangrijkste vluchtadres geweest waar hij altijd begrip, weinig kritiek en trotse bewondering had gevonden. Zijn eerdere vriendinnen en echtgenotes waren ook altijd vol bewondering voor Anton geweest tot het moment dat zij zich kritisch zouden uiten. Anton had dan de neiging de ruzies te beëindigen met vertrek naar zijn moeder. Julie dacht daar anders over. Hij kon kiezen óf voor zijn moeder óf voor haar. Het werd een emotionele ruilhandel van geven en nemen met Julie aan het roer van een onbestendig schip wat langzaam de nog komende jaren ’50 in zou varen.

1935 De Merapi en Merbaboe gezien vanuit Klaten - Java
niet ver van de plaats waar Julie opgroeide. 

De grootmoeders van Julie - Djeminem Deuning en Joanna van der Steur

de moeder van Anton - Helena Deijmann


Een polderlandschap. 
Anton hield van de polders en was lid van de NJN
de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie









1 opmerking: