Kerstmis 1949 – Julie was nu drie jaar in Nederland
en had op 10 december haar 29ste verjaardag gevierd. Haar gezin was
inmiddels uitgeroeid naar vier kinderen. De twee oudste jongens waren
meegekomen uit Indië en nu 9 en 8 jaar oud. De twee jongere kinderen waren een
meisje van bijna 2 en een jongetje van 6 maanden. Anton, haar vriend zou over
een paar weken 38 jaar oud worden en was op deze kerstdag onderweg naar zijn
oude moeder die bij haar dochter Marie inwoonde. Julie was er aan gewend
geraakt dat Anton de zondagen vaak afwezig was. Hij had nu eenmaal een zeer sterke
moederband. Anton was als vierde en laatste kind uit een ongelukkig huwelijk in 1912 ter wereld
gekomen. Geboren in het kleine dijkhuisje aan de haven van Den Helder. De
woonkamer aan de straatkant was als kruidenierswinkeltje in gebruik genomen.
Anton’s vader was enige maanden na zijn geboorte weer uitgezeild. Werkend als bootsman
op een marineschip. Moeder Helena was opgelucht geweest. Het was haar vaak
teveel geweest. Die humeurige man die soms een kwade dronk had en dan weer
verveeld aan de haven had gestaan wachtend op een schip wat hem mee zou nemen.
Het liefst naar Indië. Dat waren lange reizen die extra soldij opbrachten maar
hem ook vaak naar Batavia bracht. Waar hij in het kroegenkwartier vlak bij de
Chinese wijk voor weinig geld en zonder een zeurende vrouw zijn roes uit kon
slapen.
Op de kleine vliering van het dijkhuisje hadden de oudere
broers van Anton geslapen. Zijn zus Marie sliep vaak in het huis van haar grootouders omdat thuis de achterkamer in beslag werd genomen door de ouderlijke sponde en de grote
kledingkast met aan de onderkant drie brede ruime hoge laden. In de bovenste lade
werden de lakens en ander textielgoed opgeborgen. Als vader thuis was dan trok
moeder vaak de bovenste lade ver genoeg open waardoor baby Anton heerlijk kon
slapen op de gevouwen en zachte lakens.
Moeder Helena had met hulp van de marinedirectie en
de bereidwillige pastoor van de katholieke kerk het winkeltje kunnen huren. De
drankschulden van haar man zorgden voor te weinig stabiele inkomsten. In de
jaren die zouden komen werd kleine Anton steeds vaker onder de toonbank van het
winkeltje te slapen gelegd. Hij vond het heerlijk om ’s morgens door z’n moeder
gewekt te worden met een kommetje brood in warme melk met veel witte suiker.
Soms was er ook wat kaneel door gemengd. Jozef haar derde kind bleek goed te
kunnen leren. Al jong werd hij geselecteerd om aspirant Adelborst te mogen worden.
Een eervolle officiersopleiding waar men toegelaten kon worden na het met
succes behalen van een middelbare school diploma. Hij zou later stuurman op de
grote vaart worden.
Moeder Helena van Wolferen stond een groot deel van
haar magere inkomsten uit het winkeltje af voor de bijlessen en de kleding van Jozef.
Hierdoor werden de oudste broer en enige zus enigzins achtergesteld en moesten
beiden al na de lagere school uit werken gaan. Pas toen de echtscheiding tussen
hun ouders was uitgesproken kreeg Helena via het Marinekantoor de alimentatie
maandelijks uitbgekeerd en kon zij begin jaren twintig een ruimere woning met
achtertuintje betrekken en zelfs een kamer verhuren aan een kostganger. Helena
hield van haar sierkippen en samen met Anton verbouwde zij wat groenten in het
achtertuintje. Samen konden zij ook genieten van de planten en bloemen die
Anton had gezaaid of tijdens zijn zwerftochten in de polders had gevonden.
Toen de oudere kinderen buitenshuis waren gaan
wonen hebben Anton en zijn moeder veel jaren samen doorgebracht. Zij waren
steun en toeverlaat voor elkaar. Moeder Helena kon haar verhalen en zorgen
delen als Anton zijn geliefde rijst met melk en suiker verorberde. Anton deed
ook tuinklusjes bij de buren en droogde plantjes en bloemen tussen de
bladzijden van dikke boeken. Op de MULO was Anton een gemiddelde leerling die
vanwege zijn lengte al snel met kop en schouders boven veel andere kinderen
uitstak. Hij bracht na schooltijd en bijna dagelijks met een bolderwagen de
bestellingen rond van de firma van Wolferen waar zijn moeder bij gelegenheid
meehielp.
In 1928 verhuisde Helena en Anton naar Aalsmeer en
betrokken een huurwoning in Rijsenhout vlak bij het pontje wat Rijsenhout met
Aalsmeer verbond. Anton was aangenomen op de Rijks Winter Tuinbouw School en
zou daar tweejarige opleiding tot tuinman volgen. Na verloop van tijd voegde
zich de inmiddels getrouwde dochter Marie bij hen. Haar man Arie was voor 2
jaar naar Soerabaya vertokken waar hij als machinist bij de onderzeedienst zou
werken. Anton werd nu verzorgd door twee vrouwen. Ondanks de scheidingsproblemen
rond zijn vader beschouwde Anton de periode 1920 – 1930 als de gelukkigste periode
van zijn leven. Anton had de band met zijn moeder als zeer sterk en liefdevol ervaren.
Geen enkele vrouw zou in haar schaduw kunnen staan. Julie was er al aan gewend geraakt dat Anton zijn
moeder vaak bezocht en haar ook regelmatig geld toestopte. Julie had een klein
weduwepensioen en wat spaargeld en was niet echt afhankelijk van Anton. Dat zij
nog niet met Anton kon trouwen voelde Julie niet als een schande. Vier nieuw
geboren kinderen werden tot 1951 als ‘van der Steur’ in het bevolkingsregister bijgeschreven.
Anton was ingeschreven in Den Helder bij zijn oudere broer. Julie wist
inmiddels wel van het bestaan van de andere vier kinderen van Anton die onder
moeilijke omstandigheden niet ver bij Julie vandaan woonden.
Julie had een kleine cirkel om haarzelf en haar
kinderen afgebakend. Haar woning, de winkels in de buurt, de scholen voor de
kinderen. Het was een straal niet groter dan een kilometer in het rond. Het was
een ontzichtbare bescherming tegen de invloeden van buiten die cirkel. Haar
Indische uiterlijk en kleine postuur zorgden veelvuldig voor vragen en soms ook
opmerkingen over haar afkomst. Vaak gevolgd door opmerkingen in de trant van: Oh
ja, onze jongens vechten nu voor jou land!. Of: hadden jullie veel bedienden? En moet jij nu alles
zelf doen?
Julie werd dagelijks herinnerd aan Indië. Door
krantenkoppen, nieuwsuitzendingen en de talloze opmerkingen op straat. Haar
moeder Charlotte kwam regelmatig met de laatste nieuwtjes uit Den Haag over.
Zij woonde samen met een paar van haar zussen die allen als weduwe naar
Nederland waren gerepatrieerd. Liever had Julie al deze nieuwtjes, verhalen en
opmerkingen niet gehoord. Zij wilde vergeten, vergeten, vergeten. De kinderen en haar thuiswerk gaven Julie in die
periode niet altijd voldoende afleiding voor de soms emotionele stormen in
haar hoofd die telkens
aangewakkerd werden door de prikkels van buitenaf die haar dagelijks werden
aangereikt. Als het haar te veel werd dan was de kerk een veilige vluchthaven.
Zij sprak regelmatig met de pastoor van haar kerk en luisterde goed naar zijn
zalvende woorden en zijn adviezen. Het terugtrekken in zichzelf, in haar
werkkamer of verstopt achter een handwerk in de woonkamer zitten zou Julie tot op hoge
leeftijd volhouden. Julie zorgde ervoor dat er bijna altijd ‘iets’ tussen
haarzelf en haar directe omgeving zou zijn. Dit ‘stoor me even niet want ik ben
bezig’ gedrag was als een soort muur van glas. Julie was bereikbaar en tegelijk
onbereikbaar.
Op dinsdag 27 december 1949 haalde Julie opgelucht
adem. Eindelijk was de Republiek Indonesië erkend. Julie wist wel beter. Zij
was op straat geweest in Batavia op 17 augustus 1945 toen Soekarno de onafhankelijkheid
van Japan en Nederland had aangekondigd. Nederland had er na vier jaar Japanse
bezetting meer dan vier jaar overgedaan om in te zien dat de heerschappij over
Indië na 350 jaar definitief voorbij was. Julie realiseerde zich op 27 december ’47 dat zij
nu veilig was. Zij was nu écht Nederlands net zo als haar twee kinderen die op Java
waren geboren. Er was geen weg meer terug. De naar Indië gestuurde Nederlandse
soldaten zouden allemaal weer naar Nederland terug komen. Ook de twee zoon’s
van Julie’s Amsterdamse buurvrouw die al sinds 1946 verplicht in Bandoeng gelegerd
waren en daarom een hekel aan Julie had. Indische-Nederlanders hadden een eigen regering
gehad. De Nederlandse Staat had daarom ook zeer duidelijk gezegd dat alle schade
die de Indische-Nederlanders en de Nederlanders in Indië hadden geleden door
Nederlands-Indische regering afgehandeld moest worden en dat de toenmalige
bewoners zelf harde bewijzen van hun materiële verliezen moesten leveren. Julie
had geen idee hoe zij deze ‘bewijzen’ zou kunnen verzamelen. Haar bezittingen
waren geconfisceerd geweest. Haar huis had zij moeten verlaten. En later zou Julie
horen dat de archieven van de banken en de overheden door de KNIL soldaten en
later de Indonesiërs in brand waren gestoken. Veel Indo’s waren als kale kippen
in Nederland aangekomen en hadden hun bezittingen noodgedwongen achter moeten laten. Hun veren waren door de Japanners geplukt. Daar hadden
de Japanse soldaten op geslapen. De Japanners zouden de wiedergutmachung
fakturen gedeeltelijk aan de na-oorlogse Nederlandse regering betalen maar niet aan de opgeheven Nederlands-Indische regering. Deze zo genoemde backpay-kwestie is tot op de dag van vandaag nog niet afgerond.
Julie had met Anton een soort culinaire
mazzel.
Hij hield volstrekt niet van Indisch eten. Hierdoor was Julie niet gedwongen om
Indisch te koken waardoor Julie meer tijd zou besparen en geïntgereerd over zou komen. Anton
hield van gekookte aardappelen met vette jus. Van draadjesvlees zoals zijn moeder
het had gemaakt. Als dessert had hij het liefst rijst met melk en suiker. Soms
met een beetje kaneel. Julie had op moeilijke dagen genoeg aan een klein potje
hete chilli’s. Het liefst ingelegd in zoete azijn. Julie huilde dan hete tranen met
een gloedvol excuus uit een glazen potje.
1949 Anton 4de van rechts op de snelweg Amsterdam-Utrecht
1949 De Amsterdamse Ford fabriek draait weer
1949 Nog veel Amsterdamse families wonen in krotten
1949 De jeugd eist vrede
1949 Tenstoonstelling
1949 23 december Mohamed Hatta komt op Schiphol aan
1949 Terugkeer militairen uit Nederlands-Indië
5 historische filmpjes over Amsterdam en Indië periode 1946 - 1949
Geen opmerkingen:
Een reactie posten